Nieuwsbrief 25 mei 2022

Algemeen

Voorjaarsnota 2022

Het kabinet heeft de Voorjaarsnota gepubliceerd. Belangrijk onderdeel van de Voorjaarsnota wordt gevormd door de fiscale maatregelen, die dienen ter dekking van tegenvallers en extra uitgaven.

Verlaging eerste schijf vennootschapsbelasting

De vennootschapsbelasting (Vpb) kent een hoog en een laag tarief. Het plafond voor het lage tarief wordt in 2023 verlaagd van € 395.000 naar € 200.000.

Heffingvrij vermogen in box 3

Volgens het coalitieakkoord gaat het heffingvrije vermogen in box 3 in drie stappen van € 50.650 nu naar circa € 80.000. Deze verhoging gaat niet door.

Twee tariefschijven in box 2

In box 2 van de inkomstenbelasting komt met ingang van 2024 een tweeschijventarief. Het basistarief bedraagt 26% en geldt voor de eerste € 67.000 aan inkomsten in box 2. Daarboven gaat het tarief naar 29,5%.

Doelmatigheidsmarge loon dga

Het loon dat een dga ten minste moet verdienen mag 25% lager vastgesteld worden dan het loon dat past bij het niveau en de duur van de arbeid van de dga. Deze doelmatigheidsmarge wordt verlaagd naar 15%.

Afbouw algemene heffingskorting

De algemene heffingskorting daalt met het toenemen van het inkomen in box 1. Met ingang van 2025 gaan ook de inkomens in box 2 en 3 meetellen voor de afbouw van deze heffingskorting.

Beperking toepassing 30%-regeling

Voor uit het buitenland aangeworven werknemers geldt onder voorwaarden de 30%-regeling. Deze regeling houdt in dat zij maximaal 30% van hun totale beloning onbelast kunnen ontvangen. Toepassing van de 30%-regeling wordt beperkt tot maximaal de zogenaamde Balkenendenorm. Deze bedraagt in 2022 € 216.000. Er komt een overgangsregeling voor een periode van drie jaar.

Tarief overdrachtsbelasting

Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting wordt volgens het coalitieakkoord verhoogd van 8 naar 9%. Nu is aangekondigd dat dit tarief zal worden aangepast naar 10,1%. Het algemene tarief geldt voor de verkrijging van andere onroerende zaken dan woningen, voor verkrijgingen van woningen door beleggers en voor woningen die niet als eigen hoofdverblijf dienen.

AOW-koppeling

De hoogte van de AOW-uitkering wordt gekoppeld aan de stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) met in totaal 7,5%.

Afschaffen IOAOW

De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) wordt stapsgewijs verlaagd in 2023 en 2024 en afgeschaft met ingang van 2025.

Ouderenkorting

Het coalitieakkoord omvat een verhoging van de ouderenkorting. Deze verhoging gaat niet door. Dit raakt ouderen met een middeninkomen, maar niet de laagste inkomens (zij verzilveren de ouderenkorting niet) en de hoogste inkomens (zij hebben geen recht op ouderenkorting).

Oudedagsreserve ondernemers

Met ingang van 1 januari 2023 is het voor ondernemers niet meer mogelijk om fiscaal gefaciliteerd te reserveren voor hun oudedag. Bestaande oudedagsreserves worden op basis van de huidige regels afgewikkeld.

Verhoging minimumloon

De aangekondigde verhoging van het wettelijk minimumloon met 7,5% wordt naar voren gehaald. De verhoging bedraagt in 2023 en 2024 2,5%. In 2025 komt daar 2,32% bij.

Onbelaste reiskostenvergoeding

De maximale onbelaste reiskostenvergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer. De aangekondigde verhoging wordt een jaar naar voren gehaald. In 2023 gaat het maximum vermoedelijk naar € 0,21 en in 2024 naar € 0,23.

Klimaatfonds en groeifonds

De subsidies in het Klimaat- en transitiefonds en het Nationaal Groeifonds worden verlaagd met € 2,2 miljard.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

Geen rechtsherstel voor wie te laat bezwaar heeft gemaakt

In het kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van box 3 in strijd is met Europese regelgeving. Voor de schending van het Europese recht moet rechtsherstel worden geboden aan degenen, die tijdig bezwaar hebben gemaakt.

De Hoge Raad heeft nu de vraag beantwoord of ook rechtsherstel moet worden geboden aan iemand die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar wiens bezwaar is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De Hoge Raad stelt voorop dat het in het kerstarrest gegeven oordeel alleen betrekking heeft op de jaren 2017 en volgende. Ten aanzien van eerdere jaren handhaaft de Hoge Raad zijn oordeel dat de rechter alleen rechtsherstel kan bieden voor zover de heffing voor de belastingplichtige een individuele en buitensporige last oplevert.

Met betrekking tot de jaren 2017 en 2018 wijst de Hoge Raad erop, dat volgens de Uitvoeringsregeling IB 2001 geen ambtshalve vermindering wordt verleend als de onjuistheid van een aanslag voortvloeit uit latere jurisprudentie. Dat is hier aan de orde, omdat de aanslagen van de belanghebbende al vaststonden voordat de Hoge Raad het kerstarrest heeft gewezen. De staatssecretaris van Financiën heeft de bevoegdheid om anders te bepalen. Omdat hij dit (nog) niet heeft gedaan, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Suppletie na te hoge teruggave

Een ondernemer is verplicht de in een tijdvak verschuldigde omzetbelasting op aangifte te voldoen. Omzetbelasting, die op aangifte behoort te worden voldaan, kan worden nageheven als deze niet of gedeeltelijk niet is betaald. Met niet of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin de Belastingdienst naar aanleiding van een gedaan verzoek ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaaf van belasting heeft verleend. De bevoegdheid van de Belastingdienst om een naheffingsaanslag op te leggen ontstaat op het tijdstip van het verlenen van die teruggaven.

De vraag in een procedure was of de Belastingdienst een naheffingsaanslag omzetbelasting mocht opleggen voor een bedrag dat naar aanleiding van een suppletieaangifte door de ondernemer was betaald. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat deze betaling geen verplichte betaling van verschuldigd geworden omzetbelasting was. Het betrof een spontane betaling van een te hoge teruggave. Een dergelijk bedrag aan belasting dient pas te worden betaald nadat de inspecteur de materieel verschuldigde belasting heeft geformaliseerd door middel van een naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag blijft derhalve in stand.

Ten aanzien van de belastingrente, die in rekening is gebracht, oordeelt het hof dat op grond van de wet geen belastingrente wordt berekend als een naheffingsaanslag een gevolg is van een verbetering van de aangifte. Voorwaarde is dat de suppletie is gedaan binnen drie maanden na het einde van het boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft. In dit geval is de suppletieaangifte op 28 augustus 2017 gedaan. De suppletie had betrekking op het boekjaar dat liep van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017. De suppletie is dus binnen drie maanden na het einde van het boekjaar gedaan. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de gedane suppletie. Het hof heeft daarom de beschikking belastingrente vernietigd.


Lees meer  
 

Verhuur zeiljacht is niet verlenen van toegang tot sportaccommodatie

 

Het lage tarief van de omzetbelasting is onder meer van toepassing op het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. De Europese btw-richtlijn staat de lidstaten toe het lage tarief te hanteren voor het verlenen van het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties.

De vraag in een procedure voor Hof den Haag is of een samengestelde dienst, waardoor een afnemer op door hem vast te stellen dagen steeds met dezelfde kajuitzeilboot kan varen, is te rangschikken onder het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie.

De afnemer betaalt een maandelijks abonnementsgeld voor de mogelijkheid van het vrijwel exclusieve gebruik van een schip en voor het feit dat de ondernemer alle kosten daarvan voor zijn rekening neemt en de rompslomp regelt. Het hof vond niet aannemelijk gemaakt dat de samengestelde dienst (deels) bestaat uit het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie. Evenmin was aannemelijk dat dit onderdeel zodanig overheersend is dat de totale prestatie onder het verlaagde tarief zou vallen. De terbeschikkingstelling van schepen op zichzelf kan niet worden beschouwd als het gelegenheid geven tot sportbeoefening. De zeilschepen zijn geen onroerende zaken en derhalve geen sportaccommodatie. De ondernemer beschikt niet over een eigen accommodatie aan de wal die als sportaccommodatie kan worden aangemerkt.

Het hof merkte nog op dat het gebruik van een kajuitjacht niet in alle gevallen kwalificeert als sportbeoefening omdat recreatief gebruik daarvan onderscheiden moet worden.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Conclusie A-G inzake schriftelijkheidsvereiste bij aanzegplicht

Een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigt in beginsel van rechtswege na het verstrijken van de tijd die in de overeenkomst is aangegeven. Bij de invoering van de Wet werk en zekerheid is de aanzegplicht voor werkgevers bij het einde van tijdelijke arbeidscontracten in de wet opgenomen. De aanzegplicht geldt voor tijdelijke contracten met een duur van zes maanden of langer. De werkgever is verplicht om uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt de werknemer schriftelijk te laten weten of hij de arbeidsrelatie al dan niet wenst voort te zetten. In het geval de werkgever de arbeidsrelatie wil voortzetten, dient hij aan te geven onder welke voorwaarden dit volgens hem dient te gebeuren. De aanzegplicht geldt niet wanneer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze eindigt op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld. De sanctie op het niet nakomen van de aanzegverplichting is een vergoeding aan de werknemer van een maandloon. Komt de werkgever zijn verplichting te laat na, dan wordt de vergoeding naar rato verminderd.

Bij de Hoge Raad is een procedure in behandeling over de aanzegplicht. Een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de werkgever de werknemer mondeling laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Schriftelijke bevestiging van de mededeling bleef uit. De kantonrechter heeft het verzoek om een vergoeding van de werknemer afgewezen, omdat er geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en deze mededeling tijdig is geschied. Volgens de kantonrechter is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat werknemer aanspraak maakt op een vergoeding, terwijl hij geen enkel nadeel heeft ondervonden van het niet nakomen van de op de werkgever rustende verplichting. In hoger beroep oordeelde Hof anders en kende het de werknemer de gevraagde vergoeding toe.

Een rechtsgevolg van een wettelijke bepaling mag enkel aan de kant worden geschoven wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan deze eis is volgens het hof niet voldaan. Het hof wijst erop dat de wetgever expliciet voor heeft gekozen dat een mondelinge aanzegging niet voldoende is.

De A-G merkt op dat het moeten voldoen aan de aanzegplicht niet belastend hoeft te zijn voor de werkgever. Volgens de parlementaire geschiedenis kan al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst worden aangegeven dat er geen sprake van een opvolgend contract zal zijn. Ook een (standaard)mail aan de werknemer met de mededeling dat er geen ruimte is voor verlenging van het contract volstaat.

Gelet op de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis lijdt het geen twijfel dat de aanzegplicht schriftelijk moet worden nagekomen. Een mondelinge aanzegging is niet voldoende, ook niet wanneer vast zou staan dat voor de werknemer duidelijk was dat de arbeidsrelatie niet wordt voortgezet en de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet-naleven van de schriftelijke aanzegplicht. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zal een beroep op de redelijkheid en billijkheid het schriftelijkheidsvereiste terzijde kunnen stellen. Dergelijke omstandigheden waren hier niet aan de orde.

De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van de werkgever.


Lees meer  
 

Onterechte loonsanctie

De werkgever heeft bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer de plicht om het loon door te betalen gedurende de wachttijd van 104 weken. Wanneer de werknemer aan het einde van de wachttijd nog steeds arbeidsongeschikt is, kan hij een uitkering aanvragen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het UWV beoordeelt dan of werkgever en werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht om de werknemer weer in het arbeidsproces te laten instromen. Is dat niet het geval, dan legt het UWV de werkgever een zogenaamde loonsanctie op. Die sanctie houdt in dat de werkgever verplicht wordt het loon nog maximaal één jaar door te betalen.

De rechtbank heeft in een bijzonder geval het loonsanctiebesluit van het UWV vernietigd. De werknemer functioneerde sinds 2017 niet meer goed. De werknemer kwam afspraken niet na en werd snel boos als hij daarop werd aangesproken. In eerste instantie dacht de werkgever niet dat het disfunctioneren van de werknemer een medische oorzaak zou kunnen hebben. De werknemer ontkende dat ook. Omdat het functioneren van de werknemer verslechterde, is in oktober 2018 een beëindigingsovereenkomst gesloten met als einddatum 1 februari 2019. Omdat de werkgever zich afvroeg of het afwijkende gedrag van de werknemer een medische oorzaak had, heeft hij een medisch expertise-onderzoek laten uitvoeren door een psychiater. Uiteindelijk is de vaststellingsovereenkomst verscheurd en is de werknemer medio 2019 met terugwerkende kracht ziekgemeld per 6 maart 2017. Eind 2019 werd vastgesteld dat de werknemer lijdt aan Alzheimer, wat de medische oorzaak is geweest voor zijn disfunctioneren.

Volgens de rechtbank hadden de werkgever en de werknemer zich niet meer kunnen inspannen voor de re-integratie van de werknemer omdat zij niet wisten of konden weten wat de oorzaak van het disfunctioneren van de werknemer was. Daar komt bij dat de werknemer met terugwerkende kracht is ziekgemeld. Dat brengt volgens de rechtbank mee dat de re-integratie in een ander daglicht is komen staan. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in dit geval ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd.


Lees meer  
 

Overdrachtsbelasting

Fictieve onroerende zaak

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken moet overdrachtsbelasting worden betaald door de verkrijger. De wet merkt aandelen in een rechtspersoon, waarvan de bezittingen voor meer dan de helft bestaan uit onroerende zaken, voor de overdrachtsbelasting aan als een onroerende zaak. Dat betekent dat ook bij een aandelentransactie overdrachtsbelasting is verschuldigd als de vennootschap aan de voorwaarden voldoet. Naast de bezitseis geldt dat aan de doeleis voldaan moet zijn. Deze houdt in dat de onroerende zaken op het tijdstip van de verkrijging van de aandelen voor ten minste 70% dienstbaar zijn aan de handel in of het exploiteren van onroerende zaken.

Hof Den Haag oordeelde dat bij de overname van een bedrijf dat opslagmogelijkheden aanbiedt door een concurrent geen sprake was van de overname van een vastgoedrechtspersoon. De overgenomen vennootschap voldeed aan de bezitseis. Volgens het hof bestonden de activiteiten uit aanzienlijk meer dan de enkele verhuur van onroerende zaken. Het hof verwees naar de in de wetsgeschiedenis ter sprake gebrachte uitzondering voor het hotelbedrijf en de daarover ontstane jurisprudentie. Volgens het hof kon hier gesproken worden van een "goederenhotel". In dit geval waren de onroerende zaken dienstbaar aan de exploitatie van een geavanceerd opslagbedrijf en ging het niet om de exploitatie van onroerende zaken op zich. Aan de doeleis was volgens het hof niet voldaan.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Amsterdam voor verdere behandeling. Volgens de Hoge Raad heeft Hof Den Haag niet gemotiveerd waarom in deze casus niet aan de doeleis is voldaan. Daarvoor is nodig dat de terbeschikkingstelling van de onroerende zaken ondergeschikt is in het geheel van prestaties dat aan afnemers wordt verricht. Dit moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de klanten. Activiteiten, die niet gericht zijn op individuele afnemers, zijn in dit verband niet van belang. 

Hof Amsterdam oordeelt dat vanuit het perspectief van de klant sprake is van de verhuur van onroerende zaken. De overige diensten zijn van ondergeschikte aard. Dat betekent dat de vennootschap terecht is aangemerkt als vastgoedrechtspersoon.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Nota van wijziging wetsvoorstel toekomst pensioenen

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel toekomst pensioenen in behandeling. Dit wetsvoorstel regelt de overgang van het huidige pensioenstelsel naar een nieuw pensioenstelsel. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het pensioenakkoord, dat na lang onderhandelen tussen werkgever en werknemers en het kabinet tot stand is gekomen.

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft een nota van wijziging naar de Kamer gestuurd. De nota van wijziging omvat een aantal technische en redactionele aanpassingen van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Daarnaast betreft het wijzigingen in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964. In de Wet IB 2001 wordt voorgesteld dat een nettopensioen pas vanaf 1 januari 2027 aan de voorgestelde fiscale regels hoeft te voldoen in plaats van per 1 januari 2023. Een nettopensioen kan daardoor tijdens de overgangsfase van het huidige naar het nieuwe pensioenstelsel worden aangepast aan de nieuwe fiscale regels. Deze aanpassing is in lijn met de wijzigingen in de civiele wetgeving op dit punt. De overige voorgestelde wijzigingen in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964 zien vooral op het herstellen van een aantal kleine technische omissies in het wetsvoorstel.

Naar aanleiding van een recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd. De wijziging is bedoeld om te voorkomen dat individuele deelnemers in bezwaar en beroep kunnen gaan tegen bepaalde besluiten van De Nederlandsche Bank in het kader van de pensioentransitie. Door de wijziging kan alleen het pensioenfonds in bezwaar en beroep gaan tegen deze besluiten. Het gaat om besluiten die De Nederlandsche Bank neemt over collectieve waardeoverdrachten en overbruggingsplannen in het kader van de overgang naar het nieuwe stelsel.

Tegelijk met de nota van wijziging heeft de minister de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel toekomst pensioenen naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota heeft de regering de meeste vragen van de Kamerfracties over het wetsvoorstel beantwoord.


Lees meer  
 

Autobelastingen

Gebruik taxatierapport voor heffing bpm

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd. De uitspraak betreft de heffing van bpm bij de invoer van gebruikte kampeerauto’s.

Eerder in de procedure heeft de rechtbank geoordeeld dat de afschrijving van een gebruikt motorvoertuig alleen aan de hand van een taxatierapport kan worden bepaald als voor het voertuig geen koerslijst beschikbaar is of als het meer dan normale gebruiksschade heeft.

Volgens de Hoge Raad is het bestaan van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor kampeerauto’s niet voldoende om toepassing van de taxatiemethode uit te sluiten voor een kampeerauto, die niet meer dan normale gebruiksschade vertoont. Uitsluiting van de taxatiemethode is alleen mogelijk wanneer het motorvoertuig naar merk, model, transmissie, brandstof, vermogen, carrosserie en uitvoering in een relevante koerslijst is benoemd. Is dat niet het geval dan mag de handelsinkoopwaarde van het voertuig worden vastgesteld op basis van taxatie. Nu de inspecteur heeft erkend dat drie van de vier kampeerauto’s niet voorkomen in de door hem overgelegde koerslijst, mocht de belanghebbende de taxatiemethode toepassen om de handelsinkoopwaarden te bepalen.

De inspecteur heeft in de procedure betwist dat het gehanteerde afschrijvingspercentage voor alle vier de kampeerauto’s de werkelijke waardedaling benadert. Hij heeft daarvoor aangevoerd dat op kampeerauto’s langzamer wordt afgeschreven dan op vergelijkbare gesloten bestelauto’s. Volgens de Hoge Raad laat dat onverlet dat de belanghebbende voor elke kampeerauto een hogere afschrijving aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld vanwege het verhuurverleden van de kampeerauto. Met die mogelijkheid heeft de inspecteur geen rekening gehouden.

De Hoge Raad merkt verder op dat gebruikmaking van de taxatiemethode niet uitsluit dat voor de afschrijving gegevens worden gebruikt, die zijn ontleend aan een koerslijst. Dit volgt onder meer uit de toelichting van de staatssecretaris op de Uitvoeringsregeling. Zowel de belastingplichtige als de inspecteur kan het door hem verdedigde afschrijvingspercentage onderbouwen met gegevens van een vergelijkbaar motorvoertuig dat voorkomt in een koerslijst.

Als de rechter, in een geval waarin de taxatiemethode van toepassing is, tot het oordeel komt dat noch de door de belanghebbende noch de door de inspecteur verdedigde handelsinkoopwaarde bruikbaar is voor het bepalen van de afschrijving, moet de rechter die handelsinkoopwaarde in goede justitie vaststellen. Waardebepaling in goede justitie hoeft niet uitvoerig onderbouwd te worden.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.