Nieuwsbrief 19 mei 2022

Pensioen uit buitenland

Inkomstenbelasting

Uitkering uit buitenlandse pensioenregeling

De Wet IB 2001 verstaat onder pensioenregeling onder meer een regeling van een andere mogendheid, die volgens de belastingwetten van dat land als een pensioenregeling wordt beschouwd. Uitkeringen op grond van een pensioenregeling van een andere mogendheid worden als loon aangemerkt, behoudens voor zover over de aanspraken op dat pensioen een met de Nederlandse loon- of inkomstenbelasting overeenkomende belasting is geheven.

Een zogenaamd ‘Death Benefit Plan’ van een Ierse werkgever kwalificeert volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant als een pensioenregeling, omdat deze door de Ierse belastingwetten als een pensioenregeling wordt beschouwd. Het ‘Death Benefit Plan’ voorzag in het geval van overlijden voor de pensioengerechtigde leeftijd in een lumpsumuitkering aan de nabestaanden. Deze uitkering vloeit als een vorm van beloning voort uit een pensioenafspraak tussen de werknemer en diens werkgever. De omvang van de uitkering was aan het eindloon van de werknemer gerelateerd. De uitkering is bestemd om in de behoefte van levensonderhoud van de nabestaanden te voorzien.

Dat het ‘Death Benefit Plan’ vanuit Nederlands perspectief zou worden aangemerkt als een spaarcontract doet aan de kwalificatie als pensioenregeling voor de Wet IB 2001 niet af, omdat de fiscale behandeling van een dergelijke regeling in Nederland niet relevant is voor die beoordeling.

De uitkering van een lumpsum op grond van het ‘Death Benefit Plan’ aan de echtgenote van een overleden werknemer dient volgens de rechtbank tot het loon te worden gerekend, omdat over de aanspraken daarop geen Ierse belastingheffing heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank kan de Ierse uitkering vanwege het ontbreken van een periodiek karakter niet worden aangemerkt als pensioen in de zin van het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met Ierland, maar wel als andere soortgelijke beloning. Onder dat begrip vallen ook beloningen zonder een periodiek karakter, mits zij verband houden met de vroegere dienstbetrekking. Op grond van het verdrag mag deze uitkering worden belast in Nederland. De Belastingdienst heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar waarin de uitkering is ontvangen juist vastgesteld.


Lees meer  
 

Geruisloze inbreng terecht geweigerd

De geruisloze omzetting van een onderneming in een besloten vennootschap is een faciliteit in de inkomstenbelasting, die belastingheffing bij de inbrengende ondernemer over de meerwaarde van de onderneming voorkomt. De belastingclaim op de meerwaarde wordt doorgeschoven naar de besloten vennootschap die de onderneming voortzet. Aan toepassing van de faciliteit zijn voorwaarden verbonden. De geruisloze omzetting vindt plaats op verzoek van de ondernemer. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Geruisloze omzetting vereist de aanwezigheid van een onderneming, zij het dat niet de gehele onderneming, zoals deze bestond op het overgangstijdstip, hoeft te worden ingebracht.

De Belastingdienst heeft een verzoek om geruisloze omzetting afgewezen omdat geen onderneming werd ingebracht. Voorafgaande aan de omzetting werd de onderneming grotendeels gestaakt. De omvang van de ingebrachte activiteiten was te gering om een onderneming te kunnen vormen. Volgens de Belastingdienst was de inbreng onderdeel van de liquidatie van de onderneming. Ook op grond daarvan kan de faciliteit van de geruisloze omzetting worden geweigerd.

Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag, of het resterende gedeelte van de onderneming nog steeds een onderneming vormt, te worden beantwoord naar de situatie op het tijdstip van daadwerkelijke inbreng in de vennootschap. Activiteiten, die na het overgangstijdstip zijn gestart, zijn niet van belang. De rechtbank deelde de opvatting van de Belastingdienst dat de overige activiteiten geen onderneming in materiële zin vormden.


Lees meer  
 

Gevolgen rechtsherstel box 3 voor andere regelingen

De staatssecretaris van Financiën heeft een overzicht van inkomensafhankelijke regelingen, die mogelijk worden beïnvloed door het rechtsherstel van box 3, naar de Tweede Kamer gestuurd. Door verlaging van het inkomen in box 3 daalt ook het verzamelinkomen. De hoogte van het verzamelinkomen is van invloed op diverse regelingen. Het gaat in ieder geval om de volgende regelingen:

  1. Kinderopvangtoeslag.
  2. Kindgebonden budget.
  3. Zorgtoeslag.
  4. Ouderenkorting.
  5. Aanvullende Beurs.
  6. Tegemoetkoming uit de Wet tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Scholing.
  7. Draagkrachtberekening.
  8. Bijverdiengrens in het MBO.
  9. Inkomensafhankelijke hogere huurverhoging.
  10. Eigen Bijdrage WLZ/WMO.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Facturen door verrekening betaald?

Een ondernemer, die omzetbelasting over afgenomen goederen en diensten in aftrek heeft gebracht, wordt het in aftrek gebrachte bedrag als belasting verschuldigd als hij de vergoeding voor die goederen niet of niet geheel betaald of geheel of gedeeltelijk heeft terugontvangen. De belasting wordt in ieder geval verschuldigd als de vergoeding één jaar na het opeisbaar worden daarvan nog niet is betaald. Er ontstaat een nieuw recht op aftrek van voorbelasting als de ondernemer op een later moment de vergoeding voor de afgenomen diensten of goederen alsnog geheel of gedeeltelijk betaalt.

Een ondernemer bestreed een naheffingsaanslag, die was opgelegd ter correctie van de aftrek van voorbelasting. Volgens de ondernemer waren de betreffende facturen binnen één jaar na het opeisbaar worden betaald door verrekening. De inspecteur bestreed dat de facturen waren betaald. De gestelde verrekening heeft volgens de inspecteur niet plaatsgevonden.

Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de betreffende facturen niet zijn betaald. De stelling van de ondernemer, dat deze facturen zouden zijn verrekend met een schadevordering en derhalve betaald zouden zijn, vindt geen grondslag in de feiten, aldus het hof. Aan de voorwaarden voor verrekening als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek is niet voldaan. De conclusie van het hof is dat de inspecteur de omzetbelasting terecht heeft nageheven.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

Beperking liquidatieverliesverrekening door group relief

De deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting is niet van toepassing op liquidatieverliezen. Dat betekent dat een liquidatieverlies in mindering komt op de winst van de moedermaatschappij van de deelneming. Een liquidatieverlies is een verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat de deelneming is ontbonden. Er kan echter geen liquidatieverlies worden genomen als recht geldt op een vorm van tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van onverrekende verliezen van het ontbonden lichaam.

Volgens Hof Den Haag moet op het tijdstip van de liquidatie van de deelneming worden beoordeeld of er recht op enige vorm van tegemoetkoming voor de onverrekende verliezen bestaat. Het hof kwam tot dat oordeel in een procedure over het liquidatieverlies dat is geleden op een Ierse deelneming. De Ierse deelneming had voor haar liquidatie een deel van haar verliezen ter compensatie overgedragen aan andere Ierse groepsmaatschappijen in het kader van de Ierse "group relief"-regeling. De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie aan deze materie gewijd.

De A-G ontleent aan de parlementaire geschiedenis van de beperking van de liquidatieverliesverrekening dat deze is bedoeld om oneigenlijk gebruik in de vorm van dubbele verliesaftrek tegen te gaan. De wetgever heeft de de toepassing van de bepaling niet willen beperken tot een liquidatieverliesregeling elders. Volgens de A-G volstaat enige mogelijkheid voor verliesverrekening in de buitenlandse wetgeving bij een verbonden vennootschap. Daaronder valt de Ierse "group relief"-regeling. Deze regeling voorkomt of verkleint een toekomstig liquidatieverlies bij de verliesvennootschap door de overdracht van verliezen aan groepsvennootschappen. De groepsvennootschappen kunnen de overgedragen verliezen verrekenen met hun winsten.

De beperking van de liquidatieverliesverrekening komt er volgens de A-G op neer, dat als lokaal enige regeling geldt voor verliezen van de deelneming, die niet bij haar zelf verrekend kunnen worden, Nederland het liquidatieverlies niet overneemt. De conclusie van de A-G is dat het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond is.


Lees meer  
 

Geen afwaardering van vorderingen die bij overname niet volwaardig waren

De Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat iedereen, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, verplicht is aangifte te doen. Wanneer de aangifteverplichting door een belastingplichtige niet wordt nagekomen, ook niet na hieraan te zijn herinnerd en daartoe te zijn aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan en wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Op de belastingplichtige rust dan de last om overtuigend aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Als de vereiste aangifte niet is gedaan, geldt de omkering van de bewijslast ook ten aanzien van een navorderingsaanslag.

De Belastingdienst legde een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op over het jaar 2015 aan een Nederlandse NV nadat hij aanvankelijk een ambtshalve aanslag had opgelegd. Na het opleggen van de primitieve aanslag diende de NV alsnog een aangifte in. In de aangifte claimde de NV een afwaarderingsverlies op enkele vorderingen. Ten aanzien van dit afwaarderingsverlies rustte de bewijslast al op de NV.

Voor de bepaling van de waarde van een vordering op de fiscale balans is het subjectieve oordeel van de belastingplichtige daaromtrent bepalend. Dat oordeel moet de belastingplichtige hebben gevormd na een onderzoek van de omstandigheden waardoor de waarde van de vordering op balansdatum kan worden beïnvloed, voor zover die omstandigheden hem bekend zijn.

De Nederlandse NV nam begin 2014 alle aandelen in een buitenlandse vennootschap over van haar aandeelhouder voor € 38 miljoen. Het eigen vermogen van de vennootschap bedroeg op dat moment € 52 miljoen. Kort na de overname is besloten de overgenomen vennootschap te liquideren. De activa en passiva bestonden vrijwel uitsluitend uit vorderingen en schulden. De NV heeft na de liquidatie alle activa en passiva van de buitenlandse vennootschap op haar balans gezet. In verband met de liquidatie heeft de NV in haar aangifte Vpb 2014 een resultaat van € 14 miljoen verantwoord onder de deelnemingsvrijstelling. In 2015 wilde de NV enkele van de vorderingen, die in het kader van de liquidatie aan haar zijn uitgekeerd, afwaarderen ten laste van de winst. De Belastingdienst heeft dat niet toegestaan, omdat niet aannemelijk was dat de vorderingen bij de overname van de buitenlandse vennootschap volwaardig waren. Steun voor dat standpunt ontleende de Belastingdienst aan het verschil tussen koopsom voor de aandelen en hoogte van het eigen vermogen. De Belastingdienst heeft per vordering beoordeeld of deze op het moment van verkrijging al had moeten zijn afgewaardeerd. De redenen voor afwaardering, bestaande uit een slechte financiële situatie en slechte economische vooruitzichten, waren al voor het jaar 2014 aanwezig.

Naar het oordeel van Hof Den Haag heeft de Belastingdienst de afwaardering terecht geweigerd.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Conclusie A-G over mededelingseis dringende reden voor ontslag

Een arbeidsovereenkomst kan wegens een dringende reden per direct worden opgezegd onder mededeling van die reden aan de wederpartij. De partij bij de arbeidsovereenkomst, die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende opzegreden heeft gegeven, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd als wegens die dringende reden is opgezegd. Opzegging wegens een dringende reden is een ingrijpende maatregel, die alleen mag worden genomen wanneer voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer kan worden verlangd. Als een werknemer op staande voet wordt ontslagen, zijn de gevolgen voor hem groot. De werknemer is verwijtbaar werkloos en zal doorgaans geen recht op een WW-uitkering hebben en geen aanspraak op enige vergoeding.

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de mededelingseis van de dringende reden. De mededelingseis is bedoeld om voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk te maken om welke reden de opzegging van de dienstbetrekking berust. Als voor de werknemer direct duidelijk is welke dringende reden ten grondslag ligt aan het ontslag, hoeft deze niet te worden meegedeeld. Uit de rechtspraak over de mededelingseis kan worden afgeleid dat aan de letterlijke tekst van een ontslagbrief niet altijd doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag welke dringende reden aan de wederpartij is meegedeeld.

Als van een feitencomplex, dat als dringende reden voor ontslag is meegedeeld, in een procedure maar een deel komt vast te staan, zal het gedeelte dat wel komt vast te staan op zichzelf beschouwd een dringende reden moeten opleveren. Daar komt bij dat de werkgever de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen als hij daarvoor niet meer reden zou hebben gehad dan wat is komen vast te staan. Dat moet de werknemer duidelijk zijn.

De procedure, waarin de A-G conclusie heeft genomen, betreft een ontslag op grond van onwettig verzuim. De werkgever verweet de werknemer ten minste 40 uur ongeoorloofd afwezig te zijn geweest. Dat is aan de werknemer meegedeeld. In de procedure is die afwezigheid voor 17,5 uur vastgesteld. Hof Den Haag oordeelde dat het gegeven ontslag op staande voet in stand kon blijven. De aan de werknemer meegedeelde ontslagreden is het niet aanwezig zijn op het werk en het doen van een onjuiste opgave van gewerkte uren, waardoor het vertrouwen dat de werkgever in hem had onherstelbaar is geschaad. Het beroep in cassatie van de werknemer is gebaseerd op het verschil tussen de meegedeelde en de vastgestelde verzuimuren, er kennelijk vanuit gaande, dat het aantal verzuimde uren de reden voor het ontslag is geweest. Volgens de A-G is het ontslag niet gebaseerd op het aantal verzuimde uren als zodanig, maar is het ongeoorloofde verzuim mede verantwoordelijk voor het verlies aan vertrouwen bij de werkgever.

De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie ongegrond moet worden verklaard.


Lees meer  
 

Stage- of arbeidsovereenkomst?

Een arbeidsverhouding kwalificeert als arbeidsovereenkomst als is voldaan aan drie in het Burgerlijk Wetboek opgenomen criteria. De werknemer verricht persoonlijk arbeid, de werkgever betaalt loon en er is een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer. Bij de beoordeling van een arbeidsverhouding is niet beslissend welke juridische kwalificatie partijen zelf daaraan hebben gegeven, maar of de afgesproken rechten en verplichtingen, mede gelet op de feitelijke uitvoering daarvan, al dan niet voldoen aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst.

Een procedure bij de kantonrechter betrof de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst of van een stageovereenkomst. Voor het geval sprake was van een arbeidsovereenkomst was de vraag of de werkgever de overeenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd.Een stageovereenkomst vertoont vaak kenmerken van een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke ervaring moet worden opgedaan door in het kader van de opleiding arbeid te verrichten die vergelijkbaar is met de arbeid van een gewone werknemer. Er wordt dan ook arbeid verricht in een gezagsverhouding en er wordt een stagevergoeding (loon) betaald. Bepalend voor het onderscheid is of de werkzaamheden in het belang van de opleiding worden verricht of dat het leveren van een bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van de onderneming voorop staat.

De arbeidsverhouding betrof een tandartsassistente in opleiding, die in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg werkzaam was in een tandartspraktijk. Volgens de kantonrechter is een arbeidsovereenkomst overeengekomen. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd kwam naar voren dat de tandartsassistente zelfstandig balie- en schoonmaakwerkzaamheden verrichtte, bestellingen deed en afspraken maakte. De werkgever rekende bij het uitvoeren van de dagelijkse werkzaamheden op de assistente. Zij werd als vervanging ingezet bij afwezigheid van andere assistenten. Deze werkzaamheden waren niet in overwegende mate gericht op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring in het kader van de opleiding.

De tandartspraktijk heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 21 oktober 2021 opgezegd tegen 1 november 2021. De assistente heeft berust in de opzegging. Daarmee is de arbeidsovereenkomst op 1 november 2021 geëindigd. De overeenkomst is oorspronkelijk aangegaan voor bepaalde tijd tot 31 juli 2021. Op die datum zou de overeenkomst van rechtswege eindigen. Partijen hebben mondeling overleg gevoerd over de verlenging van de overeenkomst na 31 juli 2021. Volgens de wet wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor ten hoogste een jaar op de vroegere voorwaarden voortgezet, als deze na het verstrijken van de bepaalde tijd wordt voortgezet zonder dat de werkgever de aanzegverplichtingen is nagekomen. De tandartspraktijk heeft niet uiterlijk een maand voor 31 juli 2021 de werkneemster schriftelijk geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en onder welke voorwaarden. Dat betekent dat de onderhavige arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn voortgezet voor een jaar, dus tot 31 juli 2022. Een tussentijdse opzegmogelijkheid is niet overeengekomen. Dat betekent dat de tandartspraktijk de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn, zonder toestemming van het UWV en zonder instemming van de werkneemster heeft beëindigd.

De kantonrechter heeft de tandartspraktijk veroordeeld tot betaling van niet betaald salaris over de maanden september en oktober 2021, met een gematigde wettelijke verhoging van 10%. De tandartspraktijk is ook de transitievergoeding verschuldigd, inclusief wettelijke rente daarover vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Daarnaast moet de tandartspraktijk de wettelijke premies voor de werknemersverzekeringen afdragen vanaf het begin tot het einde van het dienstverband.

Omdat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd, heeft de kantonrechter de tandartspraktijk veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter grootte van drie maandsalarissen. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkneemster om een billijke vergoeding afgewezen.


Lees meer  
 

Verbod werkgever op gebruik mobiele telefoon op werkvloer

De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord over het verbod door een werkgever om mobiele telefoons op de werkvloer te gebruiken. Op basis van zijn instructierecht, dat is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, kan een werkgever het gebruik van mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer verbieden. De bevoegdheid is eenzijdig, dat wil zeggen dat instemming van de werknemers niet nodig is. Wel dient een instructie redelijk en billijk te zijn.

Het verbod in kwestie is gegeven uit veiligheidsoverwegingen en betreft het gebruik van mobiele telefoons in een groot magazijn, waar met heftrucks en computergestuurde apparatuur wordt gewerkt. Onderlinge communicatie binnen het magazijn gebeurt met portofoons. Volgens de minister is het niet toestaan van mobiele telefoons in magazijnen uit veiligheidsoverwegingen gebruikelijk. Het verbod op het gebruik van mobiele telefoons betrof overigens een reeds langer bestaande instructie. De minister is van mening dat een dergelijke instructie niet per se onredelijk of onbillijk is.


Lees meer  
 

Hof draait ontslag op staande voet wegens tweede maaltijdbon terug

Op een arbeidsovereenkomst was een gedragscode van toepassing. Volgens deze gedragscode kan schending daarvan leiden tot disciplinaire maatregelen, waaronder het beëindigen van het dienstverband. De werkgever hanteerde huisregels ten aanzien van het verstrekken van maaltijdbonnen aan medewerkers, die op zondag werken. Iedere werknemer, die op een zondag werkt, heeft volgens de huisregels recht op één maaltijdbon. De medewerkers dienden deze zelf op te halen. Een maaltijdbon heeft een waarde van € 2,50 en is slechts geldig op de dag van uitgifte.

Een werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij in strijd met de regels een tweede maaltijdbon had opgehaald. De werknemer bestreed het ontslag bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet vernietigd, maar ontbond de arbeidsovereenkomst wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Volgens de kantonrechter ontbrak de voor ontslag op staande voet vereiste dringende reden. Noch uit de huisregels, noch uit de gedragscode volgt dat het de werknemer volstrekt duidelijk moest zijn dat het ophalen van meer dan één maaltijdbon zou resulteren in een ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet was een te zwaar middel.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag anders. Ook volgens het hof ontbrak een dringende reden voor ontslag op staande voet. Volgens het hof heeft de werknemer niet de bedoeling gehad om zich de waarde, die de bon vertegenwoordigt, toe te eigenen. Het handelen van de werknemer dat de werkgever ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet, vormt volgens het hof geen verwijtbaar handelen dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt en geeft evenmin aanleiding om aan te nemen dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat van de werkgever niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Met het ophalen van een tweede maaltijdbon heeft de werknemer wel de regels overtreden, maar gezien de geringe waarde en het feit dat de bon niet is gebruikt, is dat onvoldoende reden voor ontslag. De werkgever had naar aanleiding van dit incident kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing, aldus het hof. Het hof heeft de arbeidsovereenkomst hersteld. De werkgever is veroordeeld tot (weder)tewerkstelling van de werknemer.


Lees meer  
 

Invordering

Wijziging van Leidraad Invordering 2008

 

De staatssecretaris van Financiën heeft de Leidraad Invordering gewijzigd. De wijziging betreft de ingangsdatum van een met de ontvanger te treffen betalingsregeling. De maximale termijn van een betalingsregeling bedraagt twaalf maanden, gerekend vanaf de uiterste betaaldatum van de belastingaanslag. In verband met de gevolgen van de coronacrisis heeft de staatssecretaris mogelijk gemaakt dat de looptijd van de betalingsregeling begint op de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. De betalingsregeling zal worden toegekend onder de gebruikelijke voorwaarden. Deze goedkeuring geldt voor alle verzoeken om uitstel van betaling die ondernemers tot en met 30 september 2022 indienen. De goedkeuring geldt ook voor verzoeken die voor 1 april 2022 zijn ingediend als de ontvanger daar nog niet op heeft beslist.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.