Nieuwsbrief 6 januari 2022

Loonbelasting

Afgezien van recht op indexatie pensioen?

Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen. Voor aanspraken op pensioen geldt een uitzondering door toepassing van de omkeerregel. Deze regel heeft tot gevolg dat niet de aanspraak, maar de daaruit voortvloeiende uitkering of verstrekking wordt belast op het moment dat deze wordt genoten. Een aanspraak is meer dan een verwachting; op zijn minst is een aanspraak een voorwaardelijk recht. Het prijsgeven van een aanspraak op pensioen wordt aangemerkt als afkoop en leidt tot belastingheffing van de gerechtigde.

Een recht op indexatie van pensioen kan voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zijn. Bij een voorwaardelijk recht op indexatie wordt indexatie van pensioen toegepast afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds.

Hof Den Haag heeft een voorwaardelijk recht op indexatie van een ingegaan pensioen gekwalificeerd als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling. Omdat bij de overdracht van een pensioenvoorziening geen rekening werd gehouden met de waarde van het voorwaardelijk recht op indexatie is het volgens het hof prijsgegeven. De pensioengerechtigde heeft beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het hof. Naar zijn mening is een voorwaardelijk recht op indexatie geen aanspraak ingevolge een pensioenregeling in civielrechtelijke zin. De A-G bij de Hoge Raad is van mening dat het begrip ‘aanspraak’ in fiscale zin moet worden uitgelegd. Hij onderschrijft de opvatting van het hof dat het recht op indexatie kwalificeert als een aanspraak ingevolge een pensioenregeling.

De enkele omstandigheid dat bij de overdracht van de verplichting geen afzonderlijke waarde is toegekend aan een onderdeel van de aanspraak maakt volgens de A-G niet dat deze aanspraak is gewijzigd of dat van (een deel van) de aanspraak is afgezien. Niet is gebleken dat de pensioenbrief is gewijzigd bij de pensioenoverdracht zodat de voorwaardelijke aanspraak op indexatie is blijven bestaan. De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie gegrond dient te worden verklaard.


Lees meer  
 

Wijzigingen loonbelasting 2022

In de loonbelasting zijn per 1 januari 2022 enkele zaken gewijzigd.

Privégebruik auto

Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2022 nieuw toegelaten auto's zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 16% over de eerste € 35.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 35.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%. Voor waterstofauto’s en zonnecelauto’s met een nihiluitstoot geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.

Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto's van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage gold, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22.

30%-regeling

Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2022 is het normbedrag vastgesteld op € 39.467. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 30.001.

De 30%-regeling kent een maximale looptijd van vijf jaar.

Werkkostenregeling

De werkkostenregeling kent als uitgangspunt dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen. Dat geldt ook als de kosten voor 100% zakelijk zijn. De werkgever heeft de mogelijkheid om vergoedingen en verstrekkingen aan te wijzen die binnen een bepaald budget belastingvrij vergoed kunnen worden. Dat budget, de vrije ruimte, bedraagt 1,7% over de eerste € 400.000 en 1,18% over het meerdere van de fiscale loonsom van de onderneming. Overschrijden de kosten het beschikbare budget, dan is het meerdere belast loon. Dat meerdere wordt betrokken in de eindheffing tegen een tarief van 80%. Eindheffing wil zeggen dat de loonheffing voor rekening van de werkgever komt en niet wordt doorbelast aan de werknemer. De eindheffing leidt tot een kostenverhoging voor de werkgever. Deze kostenverhoging komt in mindering op de winst van de werkgever.

Nieuw voor 2022 is een gerichte vrijstelling voor de vergoeding van thuiswerkkosten van € 2 per dag. Een vaste vergoeding voor thuiswerken mag worden gebaseerd op 214 werkdagen mits de werknemer op ten minste 128 dagen thuis werkt.

Gebruikelijk loon aanmerkelijkbelanghouders

Het loon van een werknemer, die een aanmerkelijk belang heeft in de rechtspersoon waarvoor hij werkt, moet in 2022 ten minste € 48.000 per jaar bedragen of gelijk zijn aan het loon dat werknemers zonder een aanmerkelijk belang zouden verdienen in een vergelijkbare functie. Vaak betreft het een directeur-grootaandeelhouder (dga). Wanneer het gebruikelijk loon voor een vergelijkbare functie hoger is, kan de Belastingdienst het loon corrigeren tot het niet meer dan 25% afwijkt van wat gebruikelijk is. Wat een gebruikelijk loon is, kan worden bepaald aan de hand van het loon van concrete andere werknemers in de meest vergelijkbare dienstbetrekkingen. Bij de bepaling van het gebruikelijk loon speelt ook het loon van de overige werknemers een rol.


Lees meer  
 

Ondernemingswinst

Investeringsregelingen 2022

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:

  • kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA);
  • energie-investeringsaftrek (EIA) en
  • milieu-investeringsaftrek (MIA).

KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2022 ligt tussen € 2.400 en € 332.994. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. Vanaf een investeringsbedrag van € 2.400 bedraagt de investeringsaftrek 28% van het investeringsbedrag. De maximale KIA bedraagt € 16.784. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 59.939 en € 110.998. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 110.998 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 332.994.

EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2022 45,5% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 128 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.

MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast. De MIA bedraagt voor investeringen:

  • in categorie I 45%;
  • in categorie II 36%;
  • in categorie III 27%.

Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 50 miljoen per belastingplichtige en per bedrijfsmiddel waarover MIA wordt verleend.

Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Deze regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.

Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.

Desinvesteringsbijtelling
Indien bedrijfsmiddelen, waarvoor eerder investeringsaftrek is genoten, binnen vijf jaar na aanvang van het investeringsjaar worden vervreemd of van bestemming veranderen (bijvoorbeeld van eigen gebruik naar verhuur) wordt de winst verhoogd met een desinvesteringsbijtelling. Er geldt een drempel voor de desinvesteringsbijtelling van € 2.400.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

Verzamelbesluit resultaat overige werkzaamheden geactualiseerd

De staatssecretaris van Financiën heeft het verzamelbesluit resultaat overige werkzaamheden uit 2014 geactualiseerd. Er is een onderdeel toegevoegd met als titel overgang werkzaamheid in onderneming. Dit onderdeel is opgenomen naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 2016. In dat arrest is geoordeeld dat de doorschuifregeling kan worden toegepast wanneer een werkzaamheid, bestaande uit de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan een onderneming, wordt omgezet in een onderneming. In het besluit wordt toegelicht dat dit ook geldt voor de omzetting van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden in een onderneming.

Het onderdeel betreffende gemeenschappelijke eigendom en terbeschikkingstelling is aangepast. De paragraaf betreffende het gebruik van een pand in een man-vrouwfirma is hernoemd in ‘gebruik pand in firma tussen levenspartners’.

De volgende onderdelen zijn niet meer opgenomen: prijzen van wetenschappers; Verklaring Arbeidsrelatie (VAR); waardering predikantswoning; inhaal van kosten (voorzieningen); ruilarresten, resultaat overige werkzaamheden en terbeschikkingstelling en bemiddeling door bv bij de verhuur van onroerende zaken door de dga.

Het gewijzigde besluit is op 17 december 2021 in werking getreden.


Lees meer  
 

Hoge Raad niet eens met box-3-heffing

Over de belastingheffing in box 3 worden al jaren procedures gevoerd. Het aantal ingediende bezwaarschriften is jaarlijks dermate groot, dat de staatssecretaris van Financiën de bezwaren aanmerkt als massaal bezwaar. Over de rechtsvragen van de massaalbezwaarprocedure worden enkele procedures gevoerd. De uitkomsten daarvan gelden voor alle bezwaarschriften die onder het massaal bezwaar vallen. De Hoge Raad heeft in een van deze procedures geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 volgens het huidige systeem niet door de beugel kan.

Het systeem van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting ging in de jaren 2001 tot en met 2016 uit van een vast rendement over het vermogen van 4%. De wetgever meende dat dit rendement voor een vermogensbezitter haalbaar was.
Met ingang van 2017 geldt een ander systeem, omdat inmiddels was gebleken dat het veronderstelde rendement van 4% niet zonder meer haalbaar was. In de nieuwe systematiek worden voor spaargeld en voor het overige vermogen jaarlijks gemiddelde rendementscijfer vastgesteld. Deze gemiddelde rendementen zijn gebaseerd op gegevens van voorgaande jaren.
De wet gaat uit van een bepaalde verdeling van het vermogen over spaargeld en andere beleggingen, afhankelijk van de omvang van het totale vermogen in box 3. De wet kent drie verschillende vermogensmixen. Kleine vermogens worden verondersteld voor 2/3 te bestaan uit spaargeld en voor 1/3 uit overig vermogen. In de tweede vermogensschijf veronderstelt de wetgever dat het spaardeel 21% bedraagt en het overige vermogen 79%. Voor de derde vermogensschijf is de verdeling 100% overig vermogen en 0% spaargeld.

De procedure bij de Hoge Raad betrof een belastingplichtige met een in de jaren 2017 en 2018 van de wettelijke verdeling sterk afwijkende vermogensmix. Het merendeel van het vermogen bestond uit spaargeld, waar de wet uitgaat van hoofdzakelijk beleggingen. De geheven belasting in box 3 overschreed het behaalde rendement ruimschoots. Volgens de Hoge Raad is de wettelijke vermogensmix in strijd met het recht op ongestoord bezit van eigendom en met het gelijkheidsbeginsel. De wettelijke regeling houdt geen rekening met de eigen keuze van een belastingplichtige voor de belegging van zijn vermogen. De Hoge Raad heeft zelf voorzien in het geconstateerde rechtstekort. Opmerkelijk is dat de Hoge Raad dat heeft gedaan door de werkelijk behaalde rendementen op sparen en beleggen van de individuele belastingplichtige in de heffing te betrekken. Uitgaan van de werkelijke vermogensverdeling en de door de wetgever vastgestelde rendementen zou ook een mogelijkheid zijn geweest.

Voor wie niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting in box 3 over de jaren 2017 en 2018 kan wellicht via een verzoek om ambtshalve vermindering zijn voordeel doen met deze uitspraak.


Lees meer  
 

Tarieven en heffingskortingen 2022

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2022 als volgt.

 Schijf                                    Inkomen op jaarbasis                               Belasting en premies volksverzekeringen

                                                                                                                        jonger dan AOW-leeftijd                  AOW-leeftijd en ouder

 1a                                        €              0    t/m € 35.472                                        37,07%                                                   19,17%

 1b                                       € 35.473    t/m € 69.398                                        37,07%                                                   37,07%

 2                                          € 68.399     of         meer                                           49,5%                                                      49,5%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 36.409.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2022 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en zeven maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.888 en wordt boven een inkomen uit werk en woning van € 21.316 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,007% van het inkomen boven € 21.316. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.494 en bedraagt de afbouw 3,106%. Vanaf een inkomen van € 68.399 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 4.260 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.204. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 36.650. De afbouw bedraagt 5,86% van het arbeidsinkomen boven € 36.649. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,03%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 109.346.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2022 geen basisbedrag. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 5.219 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.534 bij een inkomen van € 27.350 of hoger. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de inkomensafhankelijke combinatiekorting maximaal € 1.452.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 771.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.726 tot een inkomen van € 38.464. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 49.971.


Lees meer  
 

Ondernemersfaciliteiten 2022

Oudedagsreserve
De toevoeging aan de oudedagsreserve voor een ondernemer bedraagt in 2022 9,44% van de winst, maar maximaal € 9.632. De toevoeging wordt verminderd met ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.

Ondernemersaftrek
Een ondernemer voldoet aan het urencriterium als hij op jaarbasis ten minste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. Door te voldoen aan het urencriterium heeft de ondernemer recht op ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek omvat:

  • de zelfstandigenaftrek;
  • de aftrek voor S&O-werk;
  • de meewerkaftrek;
  • de startersaftrek arbeidsongeschikten; en
  • de stakingsaftrek.

De zelfstandigenaftrek is verlaagd naar € 6.310. Voor startende ondernemers geldt een extra zelfstandigenaftrek van € 2.123. De aftrek voor S&O-werk bedraagt in 2022 € 13.360. Wie in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en in deze periode niet meer dan tweemaal de S&O-aftrek heeft toegepast, heeft recht op een verhoogde aftrek S&O-werk. De verhoging bedraagt € 6.684. De overige bedragen van de ondernemersaftrek zijn niet gewijzigd. De ondernemersaftrek in de hoogste inkomensschijf vindt plaats tegen een gereduceerd tarief van 40% in plaats van het tabeltarief van 49,5%.

Gemengde kosten
Gemengde kosten zijn kosten met een deels zakelijk, deels privé karakter. Voor gemengde kosten geldt een beperking van de mate waarin zij in aftrek komen op de winst. De volgende kosten zijn voor 80% aftrekbaar:

  • kosten van voedsel, drank en genotmiddelen;
  • kosten van representatie, inclusief recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak; en
  • kosten van congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.

De ondernemer kan er voor kiezen 20% van de werkelijke gemengde kosten niet in aftrek te brengen. Als alternatief kan de ondernemer de kosten volledig in aftrek brengen en de winst verhogen met een vast bedrag van € 4.800.

Mkb-winstvrijstelling
De mkb-winstvrijstelling voor ondernemers is niet gewijzigd en bedraagt 14% van de winst.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Wijziging besluit kantineregeling

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit uit 2013 over de toepassing van de kantineregeling in de omzetbelasting gewijzigd. De kantineregeling houdt in dat organisaties, waarvan de primaire activiteiten niet zijn belast, ook voor hun kantineactiviteiten buiten de heffing van btw blijven. De kantineontvangsten mogen niet meer dan € 68.067 per jaar bedragen om vrijgesteld te zijn. Daarnaast moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. De wijziging houdt in dat duidelijk is gemaakt dat de kantineregeling niet kan worden toegepast door organisaties, die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld op basis van de kleineondernemersregeling.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

Kamervragen opsplitsen bedrijven

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over het opsplitsen van bedrijven om meerdere keren te profiteren van het lage tarief in de eerste schijf van de vennootschapsbelasting. In het Belastingplan 2021 is de schijfgrens tussen het lage en het hoge tarief verhoogd van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Het lage tarief bedraagt 15%. Het hoge tarief bedraagt 25% in 2021 en 25,8% in 2022. Volgens de staatssecretaris is op dit moment niet goed aan te geven of belastingplichtigen activiteiten spreiden over meerdere vennootschappen in verband hiermee. Wel is toegezegd dat zal worden gemonitord in welke mate dit voorkomt.

Als de activiteiten van een bv die € 1 miljoen winst maakt worden verdeeld over twee bv’s, kan tot aan de schijfgrens tweemaal gebruik worden gemaakt van het lage tarief. Bij een 50/50-verdeling van de winst bedraagt de jaarlijkse belastingbesparing ca. € 40.000. De staatssecretaris wijst erop dat na splitsing van de activiteiten onderlinge transacties tussen de bv’s tot winstneming leiden. Ook kunnen verliezen van de ene activiteit niet meer worden verrekend met de winst van de andere bv.

Naar verwachting zullen vennootschappen, die substantieel meer winst behalen dan de hoogte van de schijfgrens en die hun activiteiten relatief eenvoudig kunnen verdelen, gebruik maken van de mogelijkheden die de schijfverlenging biedt.

De staatssecretaris vindt het verplicht toepassen van het fiscale-eenheidsregime om het opsplitsen tegen te gaan geen optie. Het fiscale-eenheidsregime is een keuzeregime. De keuze voor een nieuwe groepsregeling en de vormgeving daarvan is aan een volgend kabinet.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Aanpassing bedragen sociale verzekeringen per 1 januari 2022

De staatssecretaris van SZW heeft in een verzamelmededeling diverse nieuwe bedragen gepubliceerd, die per 1 januari 2022 gelden in diverse wetten, besluiten en regelingen. Een tweede verzamelmededeling volgt. Ook komt er een regeling waarin bedragen en percentages worden vastgesteld die niet door middel van een mededeling kunnen worden geïndexeerd. De belangrijkste bedragen zijn:

Het bruto ouderdomspensioen voor de AOW bedraagt voor een alleenstaande € 1.290,39 per maand en voor samenwonenden € 874,69 per maand. De uitkeringsbedragen worden verhoogd met de tegemoetkoming AOW van € 26,38.

De bruto nabestaandenuitkering voor de Anw bedraagt € 1.263,61 per maand. De bruto wezenuitkering bedraagt voor een kind tot 10 jaar € 404,36; voor een kind van 10 tot 16 jaar € 606,53 en voor kinderen van 16 tot 21 jaar € 808,71 per maand. De uitkeringsbedragen worden verhoogd met de tegemoetkoming Anw van € 17,90.


Lees meer  
 

Subsidies

Wijziging Subsidieregeling energiebesparing eigen huis

De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) stelt subsidie beschikbaar voor verenigingen van eigenaars (VvE’s), wooncoöperaties en woonverenigingen, die minimaal twee grote isolerende maatregelen laten uitvoeren aan hun woning. Het subsidiepercentage in de SEEH voor verenigingen wordt tijdelijk verhoogd van ongeveer 20 naar ongeveer 30. Het subsidieplafond voor 2021–2022 voor energieadvies, meerjarenonderhoudsplannen en procesbegeleiding worden opgehoogd van € 1 naar € 2 miljoen.

De huidige vervaldatum van de SEEH is 1 januari 2024. In deze wijzigingsregeling is nu opgenomen dat de aanvraag moet zijn ingediend in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023. Het is echter de bedoeling dat het verhoogde subsidiepercentage gaat gelden tot en met 31 december 2024. Dat was op dit moment niet haalbaar. Daarom volgt een nadere wijziging van de SEEH in 2022. Daarbij zal ook de aanvraagtermijn worden gewijzigd naar 31 december 2024.


Lees meer  
 

Wijziging Subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s

De op 15 maart 2021 in werking getreden Subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s is met ingang van 1 januari 2022 gewijzigd. De wijzigingen betreffen een verhoging van de subsidie voor kleine ondernemingen en non-profitinstellingen van 10 naar 12% en een verlenging van de termijn waarbinnen de aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet zijn ingediend. De termijn is verlengd van vier naar zeven maanden. Met de termijnverlenging moet worden voorkomen dat subsidieaanvragers vanwege de vertraagde levering door het chiptekort hun recht op subsidie verliezen. Aanvankelijk gold de verlenging alleen voor zover in 2021 subsidie is aangevraagd. De verlenging geldt nu ook voor aanvragen in 2022. Er kan een extra verlenging worden aangevraagd van zeven maanden als wordt aangetoond dat de levertijd langer is dan zeven maanden.

Om de regeling aantrekkelijker te maken voor operational leasemaatschappijen worden het eigendom en de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister ontkoppeld.


Lees meer  
 

Aangepaste subsidiebedragen elektrische auto

De staatssecretaris van I en W heeft de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (SEPP) aangepast. Op grond van de SEPP kan subsidie worden verkregen voor de aanschaf of lease van een nieuwe of een gebruikte elektrische personenauto, zolang het subsidieplafond niet is bereikt. De subsidiebedragen voor nieuwe auto’s zijn verlaagd. Dat hangt samen met de toename van het aanbod en de snellere prijsdaling dan waarmee rekening was gehouden. Om meer particulieren de kans te geven over te stappen naar een elektrische personenauto is het budget voor de SEPP voor de komende jaren verhoogd.

De subsidiebedragen voor nieuwe elektrische auto’s zijn als volgt:

Jaar                                         Nieuw bedrag                     Oud bedrag

 2022                                          € 3.350                                     € 3.700

 2023                                          € 2.950                                     € 3.350

 2024                                          € 2.550                                     € 2.950

De voorwaarde, dat de aanvraag van de subsidie binnen 60 dagen na de datum van ondertekening van de lease- of koopovereenkomst moet worden ingediend, is vervallen. Vanwege de jaarlijkse subsidieplafonds en de afhandeling op volgorde van binnenkomst is er voldoende prikkel om de subsidieaanvraag snel in te dienen.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.