Nieuwsbrief 19 augustus 2021

Inkomstenbelasting

 

Vergeten renteaftrek eigen woning corrigeren via ambtshalve vermindering aanslag?

De inspecteur kan onjuiste aanslagen ambtshalve verminderen. Een te laat ingediend bezwaarschrift tegen een belastingaanslag wordt door de inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De mogelijkheid van ambtshalve vermindering is geregeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Het beleid met betrekking tot de ambtshalve vermindering is opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.

De Wet IB 2001 bevat een afzonderlijke bepaling betreffende de toepassing van ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting. Daarin is opgenomen dat de minister de gevallen, waarin ambtshalve vermindering plaatsvindt, aanwijst. In de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn vijf gevallen opgesomd waarin geen ambtshalve vermindering wordt toegepast. Een daarvan is indien sprake is van een fiscale faciliteit waarop in de aangifte een beroep moet worden gedaan.

De vraag in een procedure bij de Hoge Raad is of een belastingplichtige recht heeft op ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting als in de aangifte is verzuimd om de aftrek van rente van de eigenwoningschuld te claimen voor een schuld die is aangegaan bij een ander dan een financiële instelling zoals een bank. De voor aftrek vereiste gegevens werden in het te laat ingediende bezwaarschrift verstrekt. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de belastingplichtige geen recht op ambtshalve vermindering omdat de aanslag niet te hoog was vastgesteld. Het recht op aftrek van de rente hangt volgens het hof samen met het tijdig aanleveren van de benodigde informatie.

De A-G merkt in zijn conclusie op dat van een fiscale faciliteit geen sprake is. Toepassing van de renteaftrek in de eigenwoningregeling vindt niet op verzoek plaats, maar vloeit rechtstreeks uit de wet voort wanneer aan de geldende vereisten is voldaan. Het niet tijdig doen van een beroep op een aftrekpost is geen uitzonderingsgrond voor ambtshalve vermindering. Wanneer de betaalde rente niet is afgetrokken, is de aanslag te hoog, mits aan alle voorwaarden voor aftrek is voldaan. Het is niet zo dat een aanslag pas ‘te hoog’ is wanneer daarvan achteraf het bewijs wordt geleverd. De opvatting dat een aanvankelijk verzuim om de vereiste gegevens te verstrekken niet kan worden hersteld via een verzoek om ambtshalve vermindering vloeit niet dwingend voort uit de tekst van de eigenwoningregeling, is in strijd met de bedoeling daarvan en is ook in strijd met tekst en doelstelling van de wettelijke regeling van de ambtshalve vermindering.

Naar de mening van de A-G heeft de belastingplichtige aan de vereisten voor ambtshalve vermindering van de aanslag voldaan door bij het verzoek alsnog de benodigde gegevens te verstrekken aan de inspecteur.


Lees meer  
 

Slechts 50% van betaalde hypotheekrente aftrekbaar na scheiding

Volgens de Wet IB 2001 is sprake van een eigen woning voor zover de bewoner de juridische of de economische eigendom daarvan heeft.

Twee ex-echtgenoten waren ieder voor 50% juridisch eigenaar van de voormalige echtelijke woning. In de echtscheidingsbeschikking was opgenomen dat de vrouw in de echtelijk woning kon blijven wonen in afwachting van de verkoop en levering daarvan. De vrouw diende tot de datum van levering alle lasten van de woning, waaronder de hypotheekrente, voor haar rekening te nemen. De vraag was of de vrouw het volledige bedrag van de betaalde hypotheekrente in aftrek kon brengen. In haar aangifte verwerkte de vrouw de helft van de betaalde rente als betaalde alimentatie. Het aandeel van haar ex-man in het eigenwoningforfait merkte zij aan als ontvangen alimentatie.

De rechtbank vond niet aannemelijk dat de betaling van de volledige hypotheekrente was bedoeld om te voorzien in het levensonderhoud van de ex-echtgenoot, aangezien de betaling zou stoppen bij de levering van de woning en niet door een andere vergoeding of betalingsverplichting zou worden vervangen.

De rechtbank leidde uit de echtscheidingsbeschikking af dat de vrouw niet de volledige economische eigendom van de woning had. Volgens de echtscheidingsbeschikking kwam aan ieder van de ex-echtgenoten bij verkoop van de woning de helft van de gerealiseerde over- of onderwaarde toe. De woning was slechts voor 50% een eigen woning van de vrouw. Dat had tot gevolg dat slechts 50% van de betaalde hypotheekrente aftrekbaar was.


Lees meer  
 

Belastingheffing box 3 in 2017 en 2018 in strijd met discriminatieverbod

De rechtbank Noord-Nederland heeft twee zogenaamde proefprocedures in het kader van de aanwijzing massaal bezwaar box 3 voor de jaren 2017 en 2018 behandeld. Volgens de rechtbank is het box 3-stelsel in deze jaren in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM.

Gezien de opzet van het box 3-stelsel, zoals dat vanaf 2017 geldt, realiseert de wetgever zich dat sparen en beleggen verschillende activiteiten zijn. Volgens de door de wetgever veronderstelde marktrendementen zijn de inkomsten uit beleggen in 2017 immers 3,3 maal en in 2018 14,9 maal hoger dan de inkomsten uit sparen. De wetgever weet ook dat een groep van circa 40% van de belastingplichtigen met een box 3-vermogen uitsluitend spaart. Gelet op die kennis is volgens de rechtbank de keuze om alle belastingplichtigen met een box 3-vermogen gelijk te behandelen voor wat betreft de veronderstelde samenstelling van hun vermogen van iedere redelijke grond ontbloot. De wetgever kiest er immers bewust voor om ook de groep, die uitsluitend spaart, te belasten alsof zij hun vermogen deels belegd hebben. De door de wetgever gehanteerde rechtvaardiging om niet aan te sluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen kan naar het oordeel van de rechtbank de keuze om een groep van 40% van de belastingplichtigen te confronteren met een hogere belastingdruk niet rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren. Dat zal de wetgever moeten doen. Dat geldt ook als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de box 3-heffing eveneens in strijd is met het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM opgenomen recht op het ongestoord bezit. De rechtbank heeft de beroepen daarom, ondanks het oordeel dat de box 3-heffing in strijd is met artikel 14 EVRM, ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

 

Omzetbelasting

 

Naheffing wegens te laat factureren

Een ondernemer verrichtte werkzaamheden in 2015 en 2016 voor twee afnemers gezamenlijk, maar factureerde nog niet. Op de balansen voor 2015 en 2016 waren bedragen aan nog te factureren omzet opgenomen. De ondernemer meende dat hij niet eerder dan in 2018 kon factureren, omdat er tot die tijd onenigheid bestond tussen beide afnemers over de verdeling van de kosten. De ondernemer deed een beroep op het Budimex-arrest van het Hof van Justitie EU en op een uitspraak van de rechtbank Den Haag.

In het Budimex-arrest heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat, wanneer een ondernemer de factuur voor zijn werkzaamheden niet of te laat uitreikt, de formele oplevering en aanvaarding van de werkzaamheden worden beschouwd als het tijdstip waarop de dienst is verricht. In de wetgeving van de lidstaat moet zijn bepaald dat de btw verschuldigd wordt bij het verstrijken van een termijn, die ingaat op de dag waarop de dienst is verricht, voor zover:

  1. de formaliteit van oplevering en aanvaarding door de partijen is bedongen in de overeenkomst van dienstverrichting; en
  2. deze formaliteit overeenstemt met de materiële voltooiing van de dienst en definitief het bedrag van de verschuldigde tegenprestatie vastlegt.

Volgens de rechtbank kan een ondernemer zich niet op dit arrest beroepen als de reden voor het niet factureren is gelegen in onenigheid tussen beide afnemers van een dienst over de verdeling van de kosten daarvan. Deze onenigheid wil niet zeggen dat het werk niet is opgeleverd en aanvaard. De verdeling van de kosten speelt alleen in de verhouding tussen de beide afnemers. De ondernemer had eerder moeten factureren. De Belastingdienst heeft bij het opleggen van naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht boetes opgelegd aan de ondernemer wegens te laat factureren.

Ook het beroep op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2021 ging niet op. Die uitspraak had betrekking op een situatie waarin een aannemer onenigheid had met zijn opdrachtgever over de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden. Deze onenigheid was van invloed op het moment van oplevering en aanvaarding van het werk. Een dergelijke situatie deed zich in deze casus niet voor. Onenigheid tussen de afnemers over de verdeling van de kosten staat los van de oplevering en aanvaarding van het werk.


Lees meer  
 

 

Geen bezwaar, maar negatieve suppletieaangifte

Naar aanleiding van het indienen van een opgaaf zonnepaneelhouders werd de eigenaar van een nieuwbouwwoning uitgenodigd om aangifte omzetbelasting te doen over het aangiftetijdvak 6 tot en met 31 december 2018. In de aangifte omzetbelasting werd verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting die drukte op de aanschaf van de zonnepanelen. De Belastingdienst heeft de gevraagde teruggaaf bij beschikking verleend.

Vervolgens diende de eigenaar van de nieuwbouwwoning in november 2019 een negatieve suppletieaangifte voor het vierde kwartaal van 2018 in. De daarin gevraagde teruggaaf had betrekking op de omzetbelasting, die drukte op de kosten van de bouw van de woning. De Belastingdienst merkte de negatieve suppletie aan als een bezwaarschrift tegen de verleende teruggaafbeschikking. Wegens termijnoverschrijding is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank is van oordeel dat de negatieve suppletie niet had mogen worden opgevat als bezwaar tegen de beslissing op het eerder verzoek om teruggaaf, maar als een (aanvullend) verzoek om teruggaaf over het gehele vierde kwartaal van 2018. Op dat verzoek had de Belastingdienst bij voor bezwaar vatbare beschikking moeten beslissen. De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. Daarmee is de onterechte aanmerking van de suppletie als bezwaar ongedaan gemaakt. De beslissing op de negatieve suppletie moet de Belastingdienst nog nemen.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Herstructurering en verliesverrekening fiscale eenheid

Voor een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gelden bijzondere regels met betrekking tot de verrekening van verliezen. De verrekening van verliezen die een vennootschap heeft geleden voor opname in de fiscale eenheid, de zogenaamde voorvoegingsverliezen, vindt plaats met belastbare winst van de fiscale eenheid voor zover deze winst aan de betreffende vennootschap is toe te rekenen. De aan een met ingang van haar oprichting in een fiscale eenheid opgenomen dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid wordt aangemerkt als winst van de vennootschappen die de dochtermaatschappijen hebben opgericht, naar rato van hun kapitaalinbreng.

Voor een juridische fusie binnen de fiscale eenheid is in het Besluit Fiscale Eenheid een regeling getroffen. Op verzoek van de moedermaatschappij van de fiscale eenheid wordt de fiscale eenheid met de verdwijnende vennootschap geacht niet te zijn verbroken als ook de verkrijgende rechtspersoon deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid.

De rechtbank Gelderland heeft onlangs geoordeeld over de verrekening van een voorvoegingsverlies van de moedermaatschappij in een fiscale eenheid met de winst van een binnen de fiscale eenheid opgerichte dochtermaatschappij. Deze dochtermaatschappij had door middel van een juridische fusie de onderneming verkregen van een vennootschap die na een overname in de fiscale eenheid was opgenomen. Volgens de rechtbank bestond op grond van de wettelijke bepalingen in beginsel recht op verrekening van het voorvoegingsverlies met de fiscale winsten uit 2015 en 2016 die aan de nieuw opgerichte dochtermaatschappij waren toe te rekenen. De rechtbank overwoog dat de fiscale eenheid had voldaan aan de vereisten van de diverse wetsbepalingen. Dat de uitkomst van de toepassing van het samenstel van die bepalingen bij een grammaticale uitleg op gespannen voet staat met doel en strekking van een of meer van die bepalingen als zij op zichzelf worden beschouwd, kan volgens de rechtbank niet rechtvaardigen dat aan dit samenstel van bepalingen een andere uitleg wordt gegeven. De wetsbepalingen zijn uitvoerig, gedetailleerd en onvoorwaardelijk geformuleerd. Dat betekent dat de fiscale eenheid zich, mede in het kader van de rechtszekerheid, met recht kan beroepen op een grammaticale uitleg van deze bepalingen.

De door de Belastingdienst bepleite toepassing van het leerstuk van fraus legis heeft de rechtbank afgewezen. Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is omvangrijk en bevat vele bepalingen die zijn bedoeld om specifieke vormen van belastingmisbruik tegen te gaan. Het toepassen van het algemene leerstuk van fraus legis zou een ongeoorloofde inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel opleveren. De rechtbank heeft verrekening van verliezen met de winsten van 2015 en 2016 toegestaan. In beide jaren kwam het belastbare bedrag door verliesverrekening uit op nihil.


Lees meer  
 

 

Sociale verzekeringen

 

Woonplaats in Italië, geen recht op kinderbijslag

Voor de sociale verzekeringen moet de woonplaats van een EU-burger in een grensoverschrijdende situatie worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 883/2004. Onder woonplaats wordt verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Dit begrip heeft een autonome, voor het Unierecht specifieke, betekenis. Het Hof van Justitie EU heeft eerder geoordeeld dat het begrip “lidstaat waar een persoon woont” doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. Voor het Unierecht kan een persoon niet tegelijkertijd twee woonplaatsen hebben. Wel kan iemand een tijdelijke verblijfplaats in een andere lidstaat hebben. Criteria op basis waarvan het centrum van belangen kan worden bepaald zijn de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten, de gezinssituatie en familiebanden, de huisvestingssituatie en de intentie van de betrokken persoon.

In de situatie van een vrouw die met haar dochter het merendeel van de tijd in Italië verbleef en haar woning in Nederland had opgezegd, oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat de woonplaats van de vrouw in Italië lag. Als de vrouw in Nederland was, verbleef zij bij een vriendin of bij haar ouders. Met ingang van 1 september 2017 stond zij in Nederland ingeschreven bij haar zus. De vrouw was per jaar ongeveer acht maanden in Italië en vier maanden in Nederland. Ze werkte als zelfstandige. Haar bedrijf was ingeschreven in Nederland; de feitelijke werkzaamheden werden zowel in Italië als in Nederland verricht, naar eigen zeggen ongeveer 45% in Italië, 55% in Nederland. De vrouw had uitsluitend Nederlandse opdrachtgevers. Noch in Italië, noch in Nederland had de vrouw de vrije en duurzame beschikking over een woning. In Italië verbleef ze in een vakantiehuis van kennissen wanneer zij het huis niet gebruikten. De dochter ging sinds de zomer van 2012 in Italië naar school. In beide landen stond de vrouw ingeschreven in het bevolkingsregister.

Omdat de woonplaats in Italië lag, had de vrouw in Nederland geen recht op kinderbijslag.


Lees meer  
 

 

Formeel recht

 

Herziene aangifte gelijk aan oorspronkelijke

Tegen een belastingaanslag kan bezwaar worden gemaakt. De Belastingdienst voert als beleid dat een na de aanslagregeling ingediende aangifte als een bezwaarschrift tegen de aanslag wordt beschouwd. Daarbij neemt de Belastingdienst als uitgangspunt dat een herziene aangifte alleen als een bezwaar in behandeling wordt genomen als deze aangifte afwijkt van de eerder ingediende aangifte.

Volgens de rechtbank Gelderland geeft een belanghebbende met het indienen van een tweede, identieke aangifte aan dat hij het niet eens is met de van de aangifte afwijkende aanslag. De strekking van de herziene aangifte is dat de belanghebbende meent dat de aanslag overeenkomstig de aangifte moet worden vastgesteld. Omdat de herziene aangifte binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag is ingediend, moet de Belastingdienst afwijken van het beleid dat alleen een van een eerdere aangifte afwijkende herziene aangifte als bezwaarschrift wordt beschouwd. De Belastingdienst heeft het bezwaar tegen de aan de belanghebbende opgelegde aanslag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.