Nieuwsbrief 5 augustus 2021

Loonbelasting

 

Toepassing 30%-regeling

De Wet IB 2001 verwijst voor een uitleg van het begrip loon naar de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Volgens de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, inclusief vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking. Uitgezonderd van het loonbegrip zijn eindheffingsbestanddelen. Over eindheffingsbestanddelen is de werkgever belasting verschuldigd. Op grond van de werkkostenregeling kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddelen. Dat geldt onder meer voor een vergoeding voor extraterritoriale kosten. De 30%-regeling houdt in dat 30% van de som van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de vergoeding voor extraterritoriale kosten belastingvrij is.

De 30%-regeling, is niet van toepassing als de werkgever de vergoeding voor extraterritoriale kosten niet als eindheffingsbestanddeel heeft aangewezen. Dat kan niet worden gecorrigeerd in de inkomstenbelasting. Een eventuele correctie moet door de werkgever als inhoudingsplichtige worden gedaan in de loonheffing. Als alternatief kan de werknemer bezwaar maken tegen de van hem ingehouden loonheffing, indien daarbij naar zijn mening ten onrechte de 30%-regeling niet is toegepast.


Lees meer  
 

Arbeidskorting niet van toepassing op ontslaguitkering

De arbeidskorting is een bijzondere heffingskorting, die uitsluitend geldt voor een belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet. Voor de belastingplichtige die loon uit dienstbetrekking geniet, is de toepassing van de arbeidskorting beperkt tot het loon uit tegenwoordige arbeid. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en uit vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Loon uit tegenwoordige arbeid hangt nauw samen met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt. Loon uit vroegere arbeid vindt zijn oorzaak in het voorheen verricht hebben van arbeid in loondienst.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden claimde de belanghebbende de arbeidskorting over een deel van het door hem genoten loon. Volgens de belanghebbende betrof het loon uit tegenwoordige arbeid omdat de dienstbetrekking ten tijde van het uitbetalen van het loon nog bestond. Volgens het hof is dat argument niet doorslaggevend. De belanghebbende had volgens zijn verklaring in het betreffende jaar vanwege ziekte niet gewerkt. De beloning waarop de belanghebbende de arbeidskorting wilde toepassen betrof een ontslag-/transitievergoeding. De werkgever had op de beloning de groene tabel voor de loonheffingen toegepast. Dat duidt erop dat de beloning een vergoeding betrof die verband houdt met het voorheen verricht hebben van arbeid.

Het hof was van oordeel dat de inspecteur terecht de arbeidskorting niet heeft toegepast.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Rechtbank vindt regeling aftrek specifieke zorgkosten discriminerend

Specifieke zorgkosten zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp voor de belastingplichtige zelf, zijn partner en zijn kinderen als zij jonger zijn dan 27 jaar. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar voor zover ze een inkomensafhankelijke drempel overschrijden. Bepaalde zorgkosten zijn uitgesloten van aftrek. Tot de uitgesloten kosten behoren uitgaven voor een ivf-behandeling voor een vrouw die ten tijde van de behandeling 43 jaar of ouder is en uitgaven voor de eerste twee ivf-behandelingen indien meer dan één embryo per poging wordt teruggeplaatst en de vrouw ten tijde van de behandeling jonger is dan 38 jaar.

Volgens de rechtbank Gelderland zijn uitgaven voor een ivf-behandeling geen specifieke zorgkosten voor twee partners van het mannelijke geslacht. Dat zij samen geen kinderen kunnen krijgen hangt niet samen met onvruchtbaarheid maar met het niet-medische gegeven dat twee personen van het mannelijke geslacht geen kinderen kunnen krijgen zonder de hulp van een persoon met het vrouwelijke geslacht. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van uitgaven voor een specialistische behandeling die bedoeld is om de nadelige gevolgen van een afwijking te verhelpen of de daaruit voortvloeiende bezwaren te verlichten.

De rechtbank is wel van oordeel dat de wettelijke regeling in strijd is met het algemene discriminatieverbod van het EVRM. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen is niet vereist dat de situaties identiek zijn. Volgens de rechtbank is de situatie van een homostel vergelijkbaar met de situatie van stellen en vrouwen die door onvruchtbaarheid niet op een natuurlijke wijze een kind kunnen krijgen en die een ivf-behandeling ondergaan om hun kinderwens te realiseren. Deze groepen worden geconfronteerd met grotere uitgaven dan stellen en vrouwen die op een natuurlijke wijze zwanger kunnen raken. Daarmee is sprake van buitengewone uitgaven die hun draagkracht aantasten. De rechtbank ziet geen relevant verschil tussen een vrouw die vanwege onvruchtbaarheid van zichzelf of haar partner niet zwanger kan worden en twee mannen die nooit op een natuurlijke wijze samen een kind kunnen krijgen. Er is sprake van een ongelijke behandeling doordat homostellen de kosten van een ivf-behandeling niet in aftrek mogen brengen. De rechtbank kan echter geen rechtsherstel bieden, omdat daarvoor de wettelijke regeling moet worden uitgebreid. De rechtbank heeft de keuze voor de wijze waarop rechtsherstel kan worden geboden aan de wetgever overgelaten.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Geen fiscale eenheid voor ziekenhuis en schoonmaakbedrijf

In Nederland gevestigde ondernemers voor de omzetbelasting, die in voldoende mate financieel, organisatorisch en economisch met elkaar zijn verweven, worden aangemerkt als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Voor financiële verwevenheid geldt als eis dat de meerderheid van de aandelen in elk van de vennootschappen en daarmee de zeggenschap in dezelfde handen is. Voor organisatorische verwevenheid is vereist dat de vennootschappen onder een gezamenlijke leiding staan of dat de leiding van de ene vennootschap ondergeschikt is aan de leiding van de andere vennootschap. Voor economische verwevenheid geldt als eis dat de vennootschappen hetzelfde economische doel nastreven of dat een van de betrokken vennootschappen activiteiten hoofdzakelijk ten behoeve van een of meer van de andere vennootschappen verricht.

De vraag in een procedure voor de rechtbank was of een fiscale eenheid bestond tussen een ziekenhuis en de gezamenlijke dochtermaatschappij van het ziekenhuis en een schoonmaakbedrijf. Het ondernemerschap van beide vennootschappen stond niet ter discussie, evenmin als de economische verwevenheid.

Volgens de rechtbank volgt uit het feit dat het ziekenhuis 51% van de aandelen en daarmee de zeggenschap in de dochtermaatschappij had, dat is voldaan aan de eis van financiële verwevenheid. Naast deze formele zeggenschap is niet vereist dat de financiële relatie tussen het ziekenhuis en de dochtermaatschappij van dien aard is dat door gebruikmaking van die zeggenschap de financiële posities van beide vennootschappen in een gewenste onderlinge verhouding kunnen worden gebracht. Deze eis is alleen relevant bij de beoordeling van de financiële verwevenheid tussen lichamen die geen in aandelen verdeeld kapitaal hebben.

Volgens de rechtbank verkeerde de leiding van de dochtermaatschappij niet in een feitelijke positie van ondergeschiktheid ten opzichte van het ziekenhuis. De rechtbank baseerde dat oordeel op de in de akte van oprichting van de dochtermaatschappij opgenomen lijst van bestuursbesluiten waarvoor goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist en de voor besluiten van de van deze vergadering vereiste twee-derde meerderheid. Het ziekenhuis was daarvoor afhankelijk van de medewerking van het schoonmaakbedrijf als andere aandeelhouder. Aan de organisatorische verwevenheid was niet voldaan.

Daarmee was ook niet voldaan aan de vereisten voor een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Ontbinding arbeidsovereenkomst met ex-vrouw van dga

Het Burgerlijk Wetboek bevat een limitatieve opsomming van gronden waarop een verzoek tot beëindiging van een dienstbetrekking met een werknemer kan worden gebaseerd. Een van deze gronden is een verstoorde arbeidsverhouding.

De kantonrechter heeft op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst met de ex-echtgenote van de dga van de werkgever wegens een verstoring van de arbeidsverhouding ontbonden. De ex-echtgenote bestreed de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep onder aanvoering van het argument dat echtscheiding geen grond mag zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij meende dat zij daardoor minder rechtsbescherming had dan andere werknemers.

De kantonrechter oordeelde in zijn beschikking dat de verslechtering van de persoonlijke relatie doorwerkte in de arbeidsverhouding. Hof Den Bosch onderschreef dat oordeel. Het hof merkte daarbij op dat de arbeidsrelatie tussen de werkgever en de ex-echtgenote geen normale werkgever/werknemerrelatie was.
Het UWV heeft de ex-echtgenote een WW-uitkering geweigerd wegens het ontbreken van een gezagsverhouding. Aan de ex-echtgenote als werkneemster is nooit instructie gegeven over haar takenpakket; zij bepaalde zelf welke werkzaamheden zij verrichtte. Daaruit blijkt dat door de privérelatie met de dga aan de arbeidsrelatie van de ex-echtgenote een andere dan de gebruikelijke invulling is gegeven. Daarom kon de vraag of de arbeidsovereenkomst moest eindigen niet los worden gezien van de problemen in de privérelatie tussen de ex-echtgenote en de dga. Het hof is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst terecht en op de juiste grond door de kantonrechter is ontbonden.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

 

Arbeidsovereenkomst langdurige arbeidsongeschikte te vroeg ontbonden voor recht op compensatie

De werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 in beginsel verplicht om bij de beëindiging van een dienstverband op zijn initiatief een transitievergoeding te betalen. Dat geldt ook voor dienstverbanden van langdurig arbeidsongeschikte werknemers voor wie op de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer rust. Sinds 1 april 2020 is een compensatieregeling van kracht voor transitievergoedingen die de werkgever heeft betaald bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

Let op: de compensatieregeling is niet van toepassing als de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden voordat de wachttijd is verstreken. De wachttijd bedraagt ten minste twee jaar.

De rechtbank heeft het verzoek van een werkgever om compensatie voor de betaalde transitievergoeding bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een arbeidsongeschikte werkneemster afgewezen. Op het tijdstip waarop partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd was de wachttijd nog niet verstreken. De rechtbank merkte op dat het feit dat vanwege de ernstige gezondheidssituatie van de ex-werkneemster is gekozen voor een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen reden is om van de duidelijke tekst van de wet af te wijken.


Lees meer  
 

Successiewet

 

Kamermoties verbetering bedrijfsopvolgingsregeling

De bedrijfsopvolgingsregeling is een faciliteit in de Successiewet voor de overdracht van ondernemingsvermogen. De regeling houdt in dat de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen is vrijgesteld van schenk- of erfbelasting tot een bedrag van ruim € 1,1 miljoen. Voor zover de waarde hoger is, geldt voor het meerdere een vrijstelling van 83%. De bedrijfsopvolgingsregeling is ook van toepassing op aandelen in een vennootschap. In dat geval is de toepassing beperkt tot de waarde van de door de vennootschap gedreven objectieve onderneming. De waarde van beleggingen van de vennootschap valt buiten de regeling.

In het geval van schenking van ondernemingsvermogen dient de schenker de onderneming gedurende vijf jaar voorafgaand aan de schenking te hebben gedreven. In het geval van overlijden van de ondernemer geldt een termijn van ten minste één jaar. De bedrijfsopvolger dient de verkregen onderneming voort te zetten gedurende ten minste vijf jaar.

De Tweede Kamer heeft onlangs twee moties aangenomen waarin wordt opgeroepen de bedrijfsopvolgingsregeling te verbeteren. Volgens de moties is de Nederlandse regeling minder gunstig dan de regelingen van andere EU-landen. Het kabinet moet onderzoeken hoe de bezits- en de voortzettingseis van de regeling meer in overeenstemming gebracht kan worden met de voorwaarden die gelden in andere EU-landen. Door de Nederlandse bezits- en voortzettingseis vallen overnames binnen vijf jaar voor een schenking van ondernemingsvermogen of binnen één jaar voor het overlijden van de ondernemer niet onder de regeling. De regeling is evenmin van toepassing wanneer delen van een onderneming binnen vijf jaar na de vererving of schenking worden afgestoten.


Lees meer  
 

Subsidies

 

Subsidieregeling praktijkleren 2020-2021

De subsidieregeling praktijkleren biedt een tegemoetkoming in de kosten aan werkgevers die een praktijk- of werkleerplaats aanbieden aan studenten, leerlingen of promovendi. De minister van OCW heeft de subsidieregeling gewijzigd. Ten eerste zijn de subsidieplafonds voor 2021 vastgesteld. De afgelopen jaren was het budget ontoereikend om aan alle aanvragers de maximumsubsidie van € 2.700 per volledige praktijkleerplaats uit te keren. De plafonds zijn daarom verhoogd.

Voor praktijkleerplaatsen in het mbo in contact- en conjunctuurgevoelige sectoren is aanvullende subsidie mogelijk. Hiervoor is in het studiejaar 2020–2021 € 15,8 miljoen beschikbaar. Wanneer voor alle doelgroepen de maximale basissubsidie kan worden uitgekeerd, wordt een eventueel resterend budget toegevoegd aan het budget voor aanvullende subsidie voor contact- en conjunctuurgevoelige sectoren.

Voor de sectoren landbouw, horeca of recreatie bestaat sinds het studiejaar 2019-2020 een aanvullende subsidie. Voor deze sectoren is in het studiejaar 2020–2021 € 10,6 miljoen beschikbaar. Het beschikbare bedrag wordt gedeeld door het aantal gerealiseerde praktijkleerplaatsen dat in aanmerking komt voor subsidie.

Ook voor hbo-praktijkleerplaatsen in de sectoren techniek en gezondheidszorg is er extra subsidie mogelijk. Het beschikbare budget voor 2021 bedraagt € 6,7 miljoen.

Aan de regeling is een bepaling toegevoegd om de feitelijke hoofdactiviteit aan te tonen wanneer deze afwijkt van hetgeen vermeld staat in het handelsregister om te voorkomen dat een werkgever de aanvullende subsidie misloopt.

In 2020 kon een voorschot voor de subsidie praktijkleren worden aangevraagd. Sommige werkgevers die in 2020 een voorschot hebben ontvangen, moeten dit terugbetalen omdat zij geen definitieve aanvraag hebben ingediend bij de reguliere aanvraagronde. Werkgevers die daadwerkelijk studenten hebben begeleid en recht zouden hebben gehad op subsidie als zij ook een definitieve aanvraag hadden ingediend, hoeven het voorschot niet terug te betalen.


Lees meer  
 

Invordering

 

Melding betalingsonmacht bv niet gedaan

Iedere bestuurder van een rechtspersoon, zoals een bv, is hoofdelijk aansprakelijk voor de door de rechtspersoon verschuldigde belasting, waaronder de kansspelbelasting. Wanneer de rechtspersoon niet in staat is om de verschuldigde belasting te betalen, moet daarvan direct mededeling worden gedaan aan de ontvanger. Als de mededeling van de betalingsonmacht is gedaan, is de bestuurder slechts aansprakelijk voor de belastingschuld als aannemelijk is dat de betalingsonmacht het gevolg is van onbehoorlijk bestuur van de bestuurder in de periode van drie jaar voorafgaand aan de melding. Is geen melding van betalingsonmacht gedaan, dan geldt een vermoeden dat de bestuurder zich schuldig heeft gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur. De bestuurder kan dit wettelijk vermoeden alleen weerleggen als hij aannemelijk kan maken dat het niet aan hem is te wijten dat de betalingsonmacht niet tijdig is gemeld.

In een procedure over de aansprakelijkstelling van een bestuurder stond vast dat er geen schriftelijke melding van de betalingsonmacht van de bv was gedaan. De bestuurder was aansprakelijk gesteld voor door de bv niet betaalde kansspelbelasting. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan de ontvanger ook op een andere manier dan via een mededeling op de hoogte komen van de betalingsonmacht. De bewijslast daarvoor rust op de bestuurder.

Volgens de rechtbank volstaat als bewijs niet een verwijzing naar gesprekken die de bestuurder met de Belastingdienst heeft gevoerd. Een specificatie of vastlegging van de inhoud van de gesprekken of bewijs dat de gesprekken hebben plaatsgehad ontbrak. De door de ontvanger overgelegde gespreksverslagen gaven onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de ontvanger op de hoogte was van de betalingsonmacht. Uit het feit dat de bv langere tijd niet de aangegeven kansspelbelasting heeft betaald, kan niet worden afgeleid dat de ontvanger op de hoogte was van de betalingsonmacht. Wegens het ontbreken van een geldige mededeling van betalingsonmacht gold voor de bestuurder het wettelijke vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Omdat de bestuurder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet aan hem te wijten is dat er geen geldige mededeling is gedaan, kreeg de bestuurder niet de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is de bestuurder terecht aansprakelijk gesteld voor door de bv niet betaalde kansspelbelasting.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.