Vennootschapsbelasting
Belastingplicht voor reclameactiviteiten van gemeente
Per 1 januari 2016 is de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen in werking getreden. Sinds die datum dient voor iedere activiteit van een overheidsinstelling beoordeeld te worden of sprake is van belastingplicht voor de Vpb. Er is sprake van het drijven van een onderneming als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid,
- waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer,
- met het oogmerk om winst te behalen, die redelijkerwijs kan worden verwacht.
Ondanks het ontbreken van het winstoogmerk kan sprake zijn van een onderneming indien in concurrentie wordt getreden met andere ondernemingen.
De Belastingdienst legde een aanslag Vpb op over 2016 aan een gemeente met betrekking tot twee activiteiten. Het betrof een reclameactiviteit en het verstrekken van personeelsleningen. De gemeente biedt reclame-exploitanten de gelegenheid om reclameobjecten te plaatsen tegen een vaste vergoeding. De gemeente heeft geen investeringen gedaan in de reclameobjecten.
Tot 2008 was het voor het personeel mogelijk om een hypothecaire geldlening bij de gemeente af te sluiten als secundaire arbeidsvoorwaarde. Sinds 2008 wordt de bestaande hypotheekportefeuille langzaam afgebouwd. Per 1 januari 2016 had de gemeente 322 hypotheekleningen uitstaan voor een totaalbedrag van € 33 miljoen. Per 31 december 2016 was het uitstaande bedrag aan leningen gedaald tot € 19 miljoen.
De vraag is of de reclameactiviteit en de activiteit met betrekking tot de personeelsleningen leiden tot belastingplicht. Bij een bevestigend antwoord is de hoogte van de belastbare winst in geschil.
De rechtbank Gelderland is van oordeel dat de reclameactiviteit zelfstandig dient te worden getoetst aan de criteria voor het ondernemerschap. Volgens de rechtbank is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid al snel sprake. Voor het uitgeven van een exploitatierecht is niet of nauwelijks kapitaal nodig. Gezien de verrichte arbeid is sprake van een organisatie van kapitaal en arbeid. Een winststreven wordt aanwezig geacht als feitelijk winst wordt behaald en niet aannemelijk is dat dit het gevolg is van incidentele factoren. Aan het vereiste winstoogmerk is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De Belastingdienst heeft volgens de rechtbank terecht winst in aanmerking genomen ter zake van de reclameactiviteiten.
Ook ten aanzien van de personeelsleningen is sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, gezien de omvangrijke hypotheekportefeuille en het grote aantal schuldenaren. Dat oordeel wordt niet anders door het feit dat er geen nieuwe leningen meer worden verstrekt. De activiteit is vergelijkbaar met een commerciële hypotheekbankinstelling. Door deze activiteit in de heffing van vennootschapsbelasting te betrekken wordt recht gedaan aan de bedoeling van de wetswijziging, namelijk het creëren van een gelijk speelveld.
Arbeidsrecht
Verjaring loonvordering
Omdat een werknemer gedwongen werd opgenomen in een kliniek voor verslavingszorg, staakte de werkgever de loonbetaling. De werkgever was van mening dat de arbeidsovereenkomst tot een einde was gekomen. De werknemer heeft bij het UWV een aanvraag voor een ziektewetuitkering ingediend, die werd afgewezen. Tegen de afwijzing heeft de werknemer bezwaar gemaakt, dat door het UWV ongegrond is verklaard.
Meer dan een jaar na de door de werkgever aangehouden datum van beëindiging van het dienstverband maakte een advocaat namens de werknemer aanspraak op loondoorbetaling bij ziekte en uitbetaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan. De loonvorderingen heeft de kantonrechter afgewezen omdat het beroep van de werkgever op rechtsverwerking slaagde. De werknemer heeft te lang gewacht met het instellen van zijn loonvordering.
In hoger beroep voerde de werknemer aan dat de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking ten onrechte heeft gehonoreerd. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is meer nodig dan het enkele tijdsverloop of het stilzitten van een partij. Er dient een bijzondere omstandigheid te zijn waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken of waardoor de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
Volgens het Hof Den Haag heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat het beroep op rechtsverwerking van de werkgever slaagt. De werknemer heeft geen bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van de loonbetaling of tegen het standpunt van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Namens de werknemer is in de bezwaarprocedure bij het UWV het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst geëindigd was. De werkgever was bij deze procedure betrokken. Na de afwijzing van het bezwaar door het UWV heeft de werknemer nog ruim vier maanden gewacht voordat hij aanspraak maakte op loon bij de werkgever, ondanks dat hij door een advocaat werd bijgestaan.
Naar het oordeel van het hof is sprake van bijzondere omstandigheden en van een handelwijze, die meer omvat dan het enkel stilzitten of laten verstrijken van de tijd door de werknemer. Onder deze omstandigheden mocht de werkgever er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de werknemer zijn aanspraak op loon niet meer geldend zou maken.
Verzoek om ontbinding arbeidsovereenkomst op meerdere gronden
Een werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op meerdere gronden. De eerste grond was zodanig verwijtbaar handelen van de werknemer dat van de werkgever in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De tweede grond betrof een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De derde aangevoerde ontslaggrond was de combinatie van beide gronden.
De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de werkgever veroordeeld om de werknemer op de werkvloer toe te laten voor re-integratie. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter.
Hof Arnhem-Leeuwarden is het eens met de kantonrechter.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de werknemer de veroorzaker is van de conflicten en de slechte sfeer op de werkvloer. Het had op de weg van de werkgever gelegen om te onderzoeken wat er precies is gebeurd en wat ieders rol daarin was. De werkgever voerde aan dit te hebben gedaan. Volgens het hof heeft de werkgever niet genoeg gedaan. Omdat de spanningen al langer bestonden had de werkgever niet mogen veronderstellen dat de werknemers hun conflicten zelf zouden oplossen. De werkgever had daarvoor hulp moeten inschakelen.
De werkgever heeft niets gedaan met een brief van de werknemer, waarin hij voorbeelden geeft van pesterijen door een collega en waarin hij de werkgever uitdrukkelijk verzoekt de brief serieus te nemen.
Van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is pas sprake als na het ontstaan van de verslechterde verhoudingen serieuze pogingen zijn ondernomen om de verhoudingen tussen partijen te verbeteren. De pogingen die de werkgever heeft ondernomen zijn volgens het hof onvoldoende. De werkgever volstond met enkele groepsgesprekken, waar conflictbegeleiding door een mediator of groepscoaching op zijn plaats was geweest. Niet is komen vast te staan dat de arbeidsverhouding duurzaam is verstoord.
Het hof is van oordeel dat ook het beroep op de combinatiegrond niet slaagt, omdat de onderbouwing van de andere aangevoerde ontbindingsgronden onvoldoende is. De werkgever heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de arbeidsovereenkomst toch zou moeten worden ontbonden op de combinatiegrond.
Onroerende zaken
Indexatie transactiecijfers WOZ
In een procedure over de WOZ-waarde van een woning bestreed de eigenaar van de woning de gehanteerde indexering van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
Volgens Hof Amsterdam is de informatie uit het gehanteerde rekenprogramma bruikbaar om de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten te kunnen indexeren naar de waardepeildatum. Wel dient met die informatie verstandig te worden omgegaan. Het rekenprogramma kent zowel een index op regionaal als op landelijk niveau. De woningeigenaar bestreed het gebruik van de index voor de hele provincie Noord-Holland. Volgens hem leverde die index een onzuiver en vertekend beeld op. Het hof is het met de woningeigenaar eens dat de index voor de provincie Noord-Holland tot een hogere waarde zou kunnen leiden. Ter zitting is echter duidelijk geworden dat de gemeentelijke heffingsambtenaar met het lagere landelijke indexcijfer heeft gerekend. Uit voorzichtigheid is daarop een afslag toegepast. Het hof is daarom van oordeel dat de wijze waarop de indexatiegegevens in dit geval zijn gebruikt, niet bezwaarlijk is. Het beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde is ongegrond.
Vermindering WOZ-waarde in verband met afvalcontainer
In een eerdere procedure over de WOZ-waarde van een woning heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat een waardedruk van € 7.000 te weinig is voor de overlast van een ondergrondse afvalcontainer. Volgens het hof leidt de nabijheid van een ondergrondse afvalcontainer tot meer overlast dan geuroverlast alleen. Zo hield het hof rekening met de kans op zwerfafval dat in de tuin van de woning belandt.
Over de WOZ-waarde van deze woning werd in een later jaar een procedure gevoerd voor de rechtbank. Volgens de rechtbank heeft de gemeente onvoldoende rekening gehouden met de ongunstige ligging van de woning ten opzichte van de ondergrondse afvalcontainer. De gemeentelijke heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde vergelijkingsobjecten in dezelfde mate overlast ondervinden van de nabijheid van de ondergrondse afvalcontainer. Of er verschil in aanloop en ledigingen is tussen de verschillende ondergrondse afvalcontainers wist de heffingsambtenaar niet. De rechtbank is van oordeel dat met de gehanteerde correctie van € 9.000 onvoldoende rekening is gehouden met de waardedruk van de ondergrondse afvalcontainer. Omdat de woningeigenaar de door hem bepleite lagere waarde niet heeft onderbouwd, heeft de rechtbank de waarde per de waardepeildatum in goede justitie vastgesteld.
Sociale verzekeringen
AOW-gat zelf compenseren
De Centrale Raad van Beroep heeft de Sociale Verzekeringsbank in een uitspraak uit 2021 opgedragen te onderzoeken of de verhoging van de AOW-leeftijd met negen maanden voor de betrokkene een onevenredig zware last vormde. De Sociale Verzekeringsbank heeft de betrokkene vervolgens om informatie gevraagd over zijn financiële en persoonlijke situatie met betrekking tot de periode van zijn zogenoemde AOW-gat. De betrokkene beschikte over vermogen en verkreeg inkomen uit dividend op buitenlandse aandelen. Zijn echtgenote ontving een AOW-pensioen. De schade door het AOW-gat bedroeg het misgelopen AOW-pensioen van € 8.280 en de betaalde maximale AOW-premie van € 4.914.
De Centrale Raad van Beroep leidt uit de betaling van de maximale AOW-premie af dat het inkomen van de betrokkene in de periode van zijn AOW-gat in ieder geval ruim boven het sociaal minimum heeft gelegen. Dat de betrokkene door de verhoging van zijn AOW-leeftijd financieel nadeel heeft ondervonden was niet in geschil. Volgens de Centrale Raad van Beroep is het AOW-pensioen van de betrokkene in de kern niet aangetast. De verhoging van de AOW-leeftijd kon hem al vanaf 2012 of 2013 bekend zijn. Vanaf dat moment heeft hij zich op de financiële consequenties van deze verhoging kunnen voorbereiden. Mede gezien het inkomen destijds, had de betrokkene een buffer voor het AOW-gat kunnen opbouwen. Dat hij ook over een buffer beschikte blijkt uit de omvang van zijn vermogen in de periode van het AOW-gat. De betrokkene heeft op geen enkele manier onderbouwd dat in zijn geval de verhoging van de AOW-leeftijd een onevenredig zware last heeft veroorzaakt.
Successiewet
Navorderingstermijn erfbelasting
De Algemene wet inzake rijksbelastingen beperkt de termijn waarbinnen een navorderingsaanslag kan worden opgelegd tot vijf jaar. Er geldt een verlengde navorderingstermijn van 12 jaar voor inkomsten die in het buitenland opkomen en voor vermogensbestanddelen die in het buitenland worden aangehouden. Voor de erfbelasting is de navorderingstermijn onbeperkt als de aangifte over een buitenlands vermogensbestanddeel niet, onjuist of onvolledig is gedaan.
Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 2021 is de onbeperkte navorderingstermijn in het algemeen niet in strijd met het recht van de EU. Dat is anders wanneer de Belastingdienst deze termijn gebruikt op een wijze die verder gaat dan noodzakelijk is om belastingfraude te bestrijden.
Volgens de Rechtbank Den Haag heeft de Belastingdienst niet in strijd met het recht van de EU gehandeld door in 2019 een navorderingsaanslag erfbelasting op te leggen met betrekking tot een overlijden in 2001. In 2017 bleek dat een erfgenaam in de aangifte geen melding had gemaakt van het tegoed op een Zwitserse bankrekening. In 2018 maakte de Belastingdienst het voornemen kenbaar om een navorderingsaanslag erfbelasting op te leggen. Vanaf dat moment is er veelvuldig contact geweest met de erfgenamen. Volgens de rechtbank is er op geen enkel moment een periode van meer dan zes maanden te onderkennen waarin er geen contactmoment is geweest. Van een onverklaarbare vertraging tussen het moment waarop het voornemen tot het opleggen van de navorderingsaanslag kenbaar is gemaakt tot het moment waarop de aanslag is vastgesteld is geen sprake. De Belastingdienst heeft voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Subsidies
Subsidiepot elektrische auto voor 2022 is leeg
Voor de aanschaf of lease door particulieren van een elektrische personenauto kan subsidie worden verkregen. De staatssecretaris van I en W heeft bekendgemaakt dat het subsidieplafond voor 2022 is bereikt. Dat geldt zowel voor de subsidie voor nieuwe als voor gebruikte elektrische personenauto’s. Subsidieaanvragen voor 2022 kunnen nog worden ingediend, maar de kans is klein dat de subsidie zal worden verleend.
Overige heffingen
Aanslag forensenbelasting vernietigd
Een van de belastingen die gemeenten mogen heffen is de forensenbelasting. Dat is een belasting, die wordt geheven van mensen die in de gemeente de beschikking hebben over een gemeubileerde woning gedurende meer dan 90 dagen in een kalenderjaar en die in een andere gemeente hun hoofdverblijf hebben.
In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2020 terecht is opgelegd. De aanslag heeft betrekking op een recreatiewoning, waarvan vast stond dat deze vóór 10 juli 2020 niet geschikt was voor bewoning. Niet in geschil was dat de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 bestemd is voor de verhuur. De eigenaar en zijn gezin hebben in het jaar 2020 geen gebruik gemaakt van de recreatiewoning, anders dan nodig om deze voor verhuur gereed te maken. Volgens de heffingsambtenaar heeft de eigenaar de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 op meer dan 90 dagen tot zijn beschikking gehad.
Als een gemeubileerde woning bestemd is voor de verhuur, maar ook door de eigenaar zelf wordt gebruikt, wordt de periode waarin eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten aangemerkt als beschikbaar voor eigen gebruik.
Volgens het hof mag een heffingsambtenaar alleen dan geen aanslag forensenbelasting opleggen aan een eigenaar die zijn woning vrijwel het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, als de eigenaar in het geheel geen gebruik maakt van zijn woning of als de som van het aantal dagen eigen gebruik en het aantal dagen waarop de woning wordt geacht door de eigenaar beschikbaar te zijn gehouden niet meer dan negentig is.
In 2020 is de recreatiewoning uitsluitend bestemd geweest voor de verhuur en heeft de eigenaar daarvan in het geheel geen gebruik gemaakt. Volgens het hof kan daarom niet worden gezegd dat de recreatiewoning in dat jaar door de eigenaar voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking werd gehouden. Het hof heeft de aanslag forensenbelasting vernietigd.
Naheffing parkeerbelasting op basis dagtarief vernietigd
Op grond van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting berekend over een parkeerduur van een uur. Er geldt een uitzondering voor het geval aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
De parkeerverordening van de gemeente Diemen bepaalt dat aan de belastingplicht op aangewezen locaties alleen kan worden voldaan door de aanschaf van een dagkaart. De heffingsambtenaar heeft van iemand, die geen parkeerbelasting had voldaan, het dagtarief nageheven. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de parkeertijd met minder dan een uur overschreden. Volgens de rechtbank Amsterdam is het opleggen van een naheffingsaanslag op basis van een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren, in strijd met de Gemeentewet.
De heffingsambtenaar voerde als subsidiair standpunt aan, dat nageheven zou kunnen worden op basis van de werkelijke parkeerduur. De rechtbank deelde dat standpunt niet. De gemeente heeft de keuze om te bepalen dat forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven of op basis van de werkelijke parkeerduur. Uit de parkeerverordening volgt niet dat de gemeente Diemen de keuze heeft gemaakt na te heffen op basis van de werkelijke parkeerduur.
De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
Formeel recht
Standpunten kennisgroep Belastingdienst moeten op verzoek openbaar worden gemaakt
Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan een ieder een verzoek indienen bij een bestuursorgaan om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. Wanneer het verzoek om informatie documenten betreft, die zijn opgesteld voor intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. De Woo vervangt de inmiddels ingetrokken Wob. Er is niet voorzien in overgangsrecht.
Een verzoek op grond van de Wob betrof binnen de Belastingdienst gebruikte stukken die betrekking hebben op een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De staatssecretaris van Financiën heeft het verzoek om openbaarmaking van het Handboek Omzetbelasting en van kennisgroepstandpunten afgewezen. Volgens de staatssecretaris is het handboek slechts voor intern gebruik bedoeld en bevat het verwijzingen naar bestaand beleid en reeds openbaar gemaakte besluiten. Verder zou het handboek persoonlijke beleidsopvattingen bevatten, die niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
De Rechtbank Rotterdam is het niet eens met de staatssecretaris. Dat in het handboek is vermeld dat dit voor intern gebruik is bedoeld, betekent niet dat het niet onder de reikwijdte van de Wob valt. De staatssecretaris had inhoudelijk moeten motiveren waarom het handboek of onderdelen daarvan niet openbaar kunnen worden gemaakt. De stelling dat het bestaande beleid waarnaar verwezen wordt reeds openbaar is, vindt de rechtbank te algemeen van aard om haar toetsbaar te maken. Het is niet aan de rechtbank om in een handboek van bijna 150 pagina’s na te gaan of het beleid waarnaar daarin verwezen wordt reeds openbaar gemaakt is.
De rechtbank is van oordeel dat de kennisgroepstandpunten kunnen worden aangeduid als bindend advies. Hoewel de kennisgroepstandpunten niet formeel als beleid zijn vastgesteld, reiken zij verder dan alleen het concrete geval en hebben zij materieel dezelfde waarde als formeel vastgesteld beleid. De kennisgroepstandpunten vormen een in beginsel vaste gedragslijn binnen de Belastingdienst totdat de staatssecretaris een standpunt formeel als beleid vaststelt of besluit het niet over te nemen.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op het verzoek.
Reactie plaatsen
Reacties