Nieuwsbrief 12 augustus 2022

Omzetbelasting

Sloop voor rekening koper: geen levering bouwterrein

De levering van een onroerende zaak is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. Er geldt een uitzondering op de vrijstelling voor de levering van een bouwterrein. Een bouwterrein is onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Ook een perceel grond waarop een oud gebouw staat ten tijde van de levering kan een bouwterrein zijn. De verkoper dient zich daartoe verbonden te hebben om voor eigen rekening en risico het gebouw te slopen. Met de sloop moet al vóór de levering zijn begonnen. Niet van belang is hoe ver de sloop ten tijde van de levering is gevorderd.
De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2018 overwogen dat voor de beoordeling of een bouwterrein wordt geleverd niet enkel de contractuele bepalingen van belang zijn, maar ook de omstandigheden voorafgaand en ten tijde van de levering. Tot die omstandigheden rekent de Hoge Raad ook de intentie van de betrokken partijen, mits deze met objectieve gegevens wordt ondersteund.

De rechtbank Noord-Holland concludeert in een procedure dat geen sprake is van de levering van een bouwterrein. Partijen hadden wel de intentie om een bouwterrein te leveren. Geleverd is een perceel grond, met daarop nog een oud ziekenhuiscomplex. Volgens de koopovereenkomst heeft de verkoper zich verplicht tot het slopen van het ziekenhuiscomplex. De opdracht tot sloop, inclusief de gehele zeggenschap en de verantwoordelijkheid daarvoor, is aan de koper verstrekt. Voorafgaand aan de levering is aangevangen met de sloop. De kosten van de sloopwerkzaamheden zijn in de koopsom verdisconteerd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de sloop voor rekening en risico van de verkoper heeft plaatsgevonden. Uit de koopovereenkomst, de akte van levering en de sloopovereenkomst volgt immers uitdrukkelijk dat de sloop voor rekening en risico van de koper zou komen.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Vordering betaling vakantietoeslag over periode van vijf jaar

Na de beëindiging van zijn dienstverband vorderde de ontslagen werknemer in een procedure betaling van vakantietoeslag over de afgelopen vijf jaar. Volgens de werknemer had de werkgever expliciet in de tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen moeten opnemen dat niet langer vakantietoeslag aan hem zou worden uitbetaald. Ook had de werkgever hem erop moeten wijzen dat hij afstand deed van vakantietoeslag.

De werkgever stelde in de procedure dat de werknemer op grond van het bepaalde in de tweede en de derde arbeidsovereenkomst en de financiële afspraken tussen partijen geen recht heeft op vakantietoeslag.

De rechtbank oordeelde als volgt. Bij de onderhandelingen over de tweede arbeidsovereenkomst heeft de werknemer diverse financiële zaken aan de orde gesteld, zoals de hoogte van het salaris, de onkostenvergoeding en de bonus. Vervolgens heeft hij zich uitdrukkelijk akkoord verklaard met alle financiële afspraken, zoals die in het concept van de tweede arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd. De werknemer heeft ruim de tijd gehad om de tweede arbeidsovereenkomst te bestuderen. Hij heeft daarop commentaar gegeven voordat hij de overeenkomst heeft ondertekend. Volgens de rechtbank ligt het voor de hand dat de werknemer de vakantietoeslag ter sprake zou hebben gebracht als het zijn bedoeling was geweest dat betaling daarvan na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst zou worden gecontinueerd. De rechtbank kon niet verklaren waarom de werknemer anders tot het einde van zijn dienstverband nooit aanspraak heeft gemaakt op betaling van vakantietoeslag.

De rechtbank wijst erop dat in de Wet op het minimumloon is bepaald, dat partijen schriftelijk kunnen overeenkomen dat geen recht bestaat op vakantietoeslag. Voorwaarde daarvoor is dat het overeengekomen loon meer bedraagt dan drie keer het wettelijke minimumloon. In de wet staat niet dat dit uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen.


Lees meer  
 

Compensatie transitievergoeding ontslag bij langdurige arbeidsongeschiktheid

Tijdens ziekte van de werknemer geldt voor de werkgever een verbod om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Het opzegverbod eindigt na 104 weken van arbeidsongeschiktheid. Op dat moment eindigt ook de loondoorbetalingsverplichting en komt de werknemer in aanmerking voor een WIA-uitkering.

Bij beëindiging van het dienstverband na 104 weken arbeidsongeschiktheid moet de werkgever de werknemer een transitievergoeding betalen. De werkgever kan het UWV om compensatie vragen. De compensatie is echter niet per definitie gelijk aan de betaalde transitievergoeding. De transitievergoeding wordt berekend over de periode vanaf de datum van indiensttreding tot de datum van het einde van het dienstverband. De compensatie wordt berekend over de periode vanaf de datum van indiensttreding tot aan het einde van het opzegverbod. De diensttijd na het einde van het opzegverbod wordt niet gecompenseerd en is voor rekening van de werkgever.


Lees meer  
 

Onderhandelingen over arbeidscontract afgebroken

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Dat geldt ook voor een arbeidsovereenkomst. Zowel het aanbod als de aanvaarding kan in iedere vorm plaatsvinden. Of een wilsverklaring of een feitelijk handelen als een aanbod of aanvaarding daarvan moet worden beschouwd, is een kwestie van uitleg. Bepalend is wat partijen hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden.

De inzet van een procedure voor de kantonrechter was of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, en zo niet, of de beoogde werkgever de onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst nog mocht afbreken zonder schadeplichtig te zijn jegens de werknemer.

De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De werknemer was aanvankelijk op uitzendbasis werkzaam voor de beoogde werkgever. Deze heeft in een gesprek met de werknemer de intentie geuit om hem in dienst te nemen. Partijen waren in onderhandeling over een arbeidsovereenkomst, maar over de essentialia daarvan was nog geen overeenstemming bereikt. Zo waren de datum van indiensttreding, de hoogte van het salaris en het rooster nog niet duidelijk. De kantonrechter heeft de loonvordering van de werknemer daarom afgewezen.

Volgens de kantonrechter mocht de werknemer er wel van uitgaan dat de arbeidsovereenkomst tot stand zou komen. De werkgever heeft de werknemer geschreven dat hem een contract zou worden aangeboden en hem daarmee gefeliciteerd. In een gesprek tussen het uitzendbureau en de werkgever heeft de laatste de indruk gewekt dat een arbeidsovereenkomst tot stand zou komen.

De werkgever veranderde van gedachten nadat hij een verzoek van de werknemer om met de feestdagen in december vrij te zijn had geweigerd en de werknemer zich daarop ziek heeft gemeld. Tijdens de ziekte heeft de werkgever de werknemer niet kunnen bereiken. De werknemer was al eerder gewezen op de controlevoorschriften bij ziekte. Het samenvallen van de ziekmelding met de aangevraagde vakantie was aanleiding om de onderhandelingen af te breken.

Naar het oordeel van de kantonrechter was dat te snel. De werkgever had het uitzendbureau kunnen vragen om een spoedcontrole en een huisbezoek door de arbodienst om vast te laten stellen of de werknemer inderdaad ziek was en zich aan de controlevoorschriften hield. De werkgever moet de schade van de werknemer vergoeden. Die schade bestaat uit het gederfde inkomen tijdens de periode van werkloosheid nadat het contract niet was doorgegaan. 


Lees meer  
 

Onroerende zaken

Invloed investeringen na aankoop op WOZ-waarde woning

De waarde van een woning wordt volgens de Wet WOZ gesteld op de waarde in het economische verkeer. Dat is de waarde die aan de woning kan worden toegekend bij overdracht van de volle en onbezwaarde eigendom, waarbij de verkrijger de woning onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De WOZ-waarde wordt jaarlijks vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar.

Bij een geschil over de WOZ-waarde moet de gemeentelijke heffingsambtenaar aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2000 geoordeeld dat behoudens bijzondere omstandigheden de koopsom van een onroerende zaak de waarde daarvan weergeeft.

In een procedure was niet in geschil dat als gevolg van aangebrachte verbeteringen de toestand van de woning op 1 januari 2020, gewaardeerd naar het prijspeil op 1 januari 2019, bepalend was voor de WOZ-waarde. Bij de waardering van de woning diende rekening te worden gehouden met de na de aankoop van de woning in 2019 gedane investering in de badkamer en de keuken. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde vastgesteld op de koopsom, vermeerderd met het bedrag van de investeringen na aankoop. De WOZ-waarde kwam uit op € 175.000.

Het hof kon uit de door de heffingsambtenaar in de vergelijkingsmatrix opgenomen transacties niet afleiden dat de woning, indien de verbeteringen al op de waardepeildatum aanwezig waren geweest, een waarde van € 175.000 zou hebben gehad. De heffingsambtenaar heeft volgens het hof niet aan de bewijslast voldaan. De woningeigenaar meende dat in het algemeen slechts 60% van het geïnvesteerde bedrag aan verbeteringen tot uitdrukking komt in de waarde van de woning. Hoewel het hof het met hem eens is dat niet iedere geïnvesteerde euro tot een waardevermeerdering met hetzelfde bedrag leidt, vindt het hof het hanteren van een 60%-regel te grof. Vanwege de bestemming voor verhuur vond het hof aannemelijk dat geen persoonlijke of smaakgevoelige ingrepen zijn gedaan. De waardevermeerdering ligt volgens het hof dichter bij de 100% dan bij de 60%.

Het hof heeft de WOZ-waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 170.000.


Lees meer  
 

Coronacrisis geen aanleiding voor verlegging waardepeildatum winkelpand

De waarde van onroerende zaken in Nederland wordt jaarlijks vastgesteld. Als peildatum voor de waarde geldt 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar. Dat is anders indien de onroerende zaak na de peildatum wordt gewijzigd of van bestemming verandert of een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een bijzondere omstandigheid. In dat geval wordt uitgegaan van de toestand op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.

In een procedure over de WOZ-waarden van enkele winkelpanden was in geschil of de waardepeildatum verlegd diende te worden. De procedure betrof WOZ-beschikkingen van 2021, die uitgaan van de waarde op 1 januari 2020. De eigenaar van de winkelpanden meende dat in verband met de coronacrisis moest worden uitgegaan van de toestand op 1 januari 2021.

De coronacrisis en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen zouden invloed hebben gehad op de waarden van de onroerende zaken. De coronacrisis is wel een bijzondere omstandigheid, maar geen omstandigheid is die specifiek voor deze onroerende zaken geldt. Overigens volgt uit de wetsgeschiedenis dat overheidsmaatregelen, die de waarde kunnen beïnvloeden, geen grond zijn om de WOZ-waarde te bepalen per de toestandspeildatum in plaats van per de reguliere waardepeildatum. De rechtbank heeft het beroep van de eigenaar ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Overige heffingen

Beperking reclamebelasting tot binnenstad

Een van de belastingen die gemeenten mogen heffen op grond van de Gemeentewet is een reclamebelasting. De reclamebelasting wordt geheven voor een openbare aankondiging door een ondernemer die zichtbaar is vanaf de openbare weg. De gemeenteraad kan bepalen dat de reclamebelasting op een specifiek deel van het grondgebied van de gemeente wordt geheven. Voor een beperking van het heffingsgebied moet een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaan. Daarvan is sprake als de gemeenteraad in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de reclamebelasting in de heffing worden betrokken.

De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft een reclamebelasting ingesteld die geldt voor het historische centrum van de stad. Binnen dit gebied financiert de Stichting Ondernemersfonds Centrum ’s-Hertogenbosch activiteiten met de opbrengsten van de belasting. Volgens afspraak met de gemeente organiseert de stichting alleen binnen het heffingsgebied activiteiten. De gemeente oefent toezicht uit op de naleving van de afspraak, onder andere door de begrotingen en jaarrekeningen van de stichting te controleren.

De rechtbank is van oordeel dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor de begrenzing van het heffingsgebied. Het gebied is logisch geografisch begrensd en de opbrengsten van de reclamebelasting komen ten goede aan het heffingsgebied. Niet van belang is of een individuele ondernemer daadwerkelijk profijt heeft van de activiteiten van de stichting. Voldoende is dat de gemeenteraad bij de vaststelling van de belastingverordening in redelijkheid mocht veronderstellen dat de binnen het afgebakende gebied gevestigde ondernemingen daarvan zouden kunnen profiteren. Niet is gebleken dat de opbrengsten van de reclamebelasting ten goede zijn gekomen aan activiteiten buiten het heffingsgebied. Bij de vaststelling van het heffingsgebied hoeft de gemeenteraad geen rekening te houden met wat Google en de ANWB als het centrum van ’s-Hertogenbosch zien, aldus de rechtbank.


Lees meer  
 

Formeel recht

Verzendtheorie geldt niet voor indienen aangifte

De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat aangifte moet worden gedaan binnen een door de belastinginspecteur gestelde termijn. Een aangifte is tijdig ingediend als deze vóór het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. Wanneer de aangifte te laat wordt ingediend vormt dat een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd.

De inspecteur heeft een belastingplichtige een aanmaning gestuurd om aangifte inkomstenbelasting te doen. De in de aanmaning gestelde termijn liep af op 17 november 2017. De aangifte is door de belastingdienst geregistreerd als op 21 november 2017 ontvangen. Dat betekent dat de aangifte te laat is ingediend.

De Algemene wet bestuursrecht kent een gematigde verzendtheorie voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Deze theorie houdt in dat een bezwaar- of beroepschrift als tijdig ingediend wordt aangemerkt als het binnen zeven dagen na het verstrijken van de termijn is ontvangen en aannemelijk is dat het voor het verstrijken van de termijn is verstuurd. Deze bepaling is niet van toepassing op het indienen van een aangifte. Omdat de belastingplichtige de afwezigheid van alle schuld niet heeft gesteld en deze ook niet is gebleken, heeft de inspecteur hem terecht een verzuimboete opgelegd.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.