Nieuwsbrief 22 juli 2022

Loonbelasting

Loonheffing verschuldigd over tekengeld

Uit vaste jurisprudentie volgt dat tekengeld, dat wordt betaald bij de ondertekening van een arbeidscontract, loon vormt in de zin van de Wet LB 1964. Op grond van de Wet IB 2001 geldt dit ook voor het loon dat een buitenlands belastingplichtige ontvangt ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Volgens de betreffende wetsbepaling is ook sprake van het vervullen van een dienstbetrekking in Nederland, wanneer uit de arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeid in Nederland zal worden verricht. Daaraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat de arbeid nog niet is aangevangen. Aan de toerekening van tekengeld aan in Nederland te verrichten werkzaamheden staat niet in de weg dat het tekengeld al vóór aanvang van de werkzaamheden in Nederland vorderbaar en inbaar is geworden.

Het door een Belgische betaaldvoetbalorganisatie (BVO) aan een in België wonende voetballer betaalde tekengeld is in de Nederlandse loonheffingen betrokken. De voetballer was van 21 juli 2010 tot 31 juli 2010 tijdens een trainingsstage op proef bij een Nederlandse BVO en is vervolgens aan de Nederlandse BVO uitgeleend voor de resterende maanden van het voetbalseizoen. Op 30 juli 2010 hebben de Belgische BVO en de voetballer het lopende contract opengebroken. Onderdeel van de nieuwe overeenkomst was een eenmalig tekengeld van € 350.000 netto, dat uiterlijk op 30 juli 2010 vorderbaar en tevens inbaar is geworden. Op 2 augustus 2010 is een addendum bij de nieuwe spelersovereenkomst ondertekend in verband met de terbeschikkingstelling van de voetballer aan de Nederlandse BVO.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat op 30 juli 2010 al zo goed als zeker was dat de voetballer gedurende de rest van het voetbalseizoen 2010/2011 zou worden uitgeleend aan de Nederlandse BVO. Volgens het hof vormde het eenmalige tekengeld loon voor werkzaamheden die de voetballer gedurende het voetbalseizoen 2010/2011 moest verrichten. Dat betekent dat Nederland op grond van het belastingverdrag met België heffingsbevoegd is over 11/12de deel van het eenmalige tekengeld. De Belgische BVO is als inhoudingsplichtige daarover loonbelasting verschuldigd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

Leegwaarderatio voor verhuurde woningen wordt niet afgeschaft maar aangepast

Zowel in box 3 van de inkomstenbelasting als in de erf- en schenkbelasting wordt de waarde van verhuurde woningen met huurbescherming bepaald door de WOZ-waarde te vermenigvuldigen met de leegwaarderatio. De hoogte van de leegwaarderatio hangt af van de jaarlijkse huur in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. De WOZ-waarde gaat uit van de waarde in vrij opleverbare staat, zonder rekening te houden met de gevolgen van de verhuurde staat voor de waarde. De leegwaarderatio compenseert dat.

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft. Verhuurde en onverhuurde woningen worden dan voor box 3 gelijk gewaardeerd, terwijl geen sprake is van gelijke gevallen. Dat is in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM. Naar aanleiding van een onderzoek is het kabinet van plan om de leegwaarderatio te handhaven en de percentages daarvan aan te passen. Daarmee wordt bereikt dat de belastingheffing over het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 beter aansluit bij de praktijk, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het waarderingsprincipe van vermogensbestanddelen in box 3 of dat strijdigheid met het EVRM zou ontstaan.

Hieronder is de tabel van de leegwaarderatio opgenomen met de huidige percentages en de nieuwe percentages zoals deze door SEO zijn voorgesteld voor actualisatie.

                       Verhouding jaarlijkse huurprijs tot WOZ-waarde

 meer dan          minder dan           huidige leegwaarderatio         voorstel

 0%                                    1%                                   45%                                           73%

 1%                                    2%                                   51%                                           79%

 2%                                    3%                                   56%                                           84%

 3%                                    4%                                   62%                                           90%

 4%                                    5%                                   67%                                           95%

 5%                                    6%                                   73%                                        100%

 6%                                    7%                                   78%                                        100%

 7%                                       -                                      85%                                        100%

Actualisatie van de tabel van de leegwaarderatio zal in de toekomst plaatsvinden als dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld eens per vijf jaar.

Tijdelijke contracten worden uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio. Bij verhuur aan gelieerde partijen wordt uitgegaan van het hoogste percentage in de tabel van de leegwaarderatio.


Lees meer  
 

Moties herziening box 3

 

De Tweede Kamer heeft een aantal moties aangenomen die betrekking hebben op de herziening van het stelsel van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting. Het kabinet wil die heffing de vorm geven van een vermogensaanwasbelasting.

Een van de moties vraagt de regering om in kaart te brengen welke opties er zijn om liquiditeitsproblemen te voorkomen. In een vermogensaanwasbelasting vindt belastingheffing plaats over ongerealiseerde waardeontwikkeling. Dat kan leiden tot situaties waarin burgers over onvoldoende liquide middelen beschikken om de belasting te betalen.

In een van de andere moties wordt de regering verzocht om de Kamer dit najaar te informeren over mogelijkheden om het rendement op vastgoed mee te nemen vanaf de start van het nieuwe stelsel en ervoor te zorgen dat de belasting op deze categorie vermogen niet lager is dan de belasting op andere categorieën.

De Tweede Kamer verzoekt de regering verder om bij de verdere uitwerking van de vermogensbelasting op basis van werkelijk rendement uit te gaan van de werkelijke waarde van vastgoed, bijvoorbeeld op basis van de WOZ-waarde.

De Kamer wil dat de regering in kaart brengt hoe verschillende vormen van vermogen, bijvoorbeeld vermogen in box 2 of in box 3, belast worden. De Kamer wil van de regering weten hoe in het huidige stelsel arbitragemogelijkheden verkleind kunnen worden en hoe deze in het toekomstige stelsel zo klein mogelijk gehouden kunnen worden.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Herzieningsregeling geldt niet voor herstel verzuimde aftrek voorbelasting

Een ondernemer mag de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem in het tijdvak van aangifte in rekening is gebracht, in aftrek brengen, voor zover hij de goederen en diensten, waarop de belasting betrekking heeft, gebruikt voor belaste handelingen. De aftrek van belasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening is gebracht. Wanneer op het tijdstip van ingebruikneming blijkt, dat in verband met een afwijkend gebruik te veel of te weinig belasting in aftrek is gebracht, wordt de aanvankelijke aftrek herzien. De wet op de omzetbelasting voorziet niet in de mogelijkheid om het recht op aftrek van voorbelasting uit te oefenen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aangifte over het tijdvak waarin dit recht is ontstaan.

De Hoge Raad heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of door gebruik te maken van de mogelijkheid tot herziening van de aftrek van voorbelasting op het moment van ingebruikneming alsnog de eerder verzuimde aftrek kan worden toegepast. De Hoge Raad wilde verder weten of het voor de beantwoording van deze vraag van belang is dat het niet effectueren van de initiële aftrek geen verband houdt met fraude of misbruik van recht en er geen nadelige gevolgen voor de schatkist zijn vastgesteld.

De procedure heeft betrekking op een ondernemer die bij de aankoop van enkele percelen grond in 2006 geen gebruikt heeft gemaakt van zijn recht op aftrek. Pas in het kader van het beroep tegen een aan de ondernemer opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting in verband met de levering van enkele percelen in 2015 heeft de ondernemer verzocht om het recht op aftrek van deze btw te kunnen uitoefenen.

Eerder heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat een vervaltermijn voor het geldend maken van het recht op aftrek van voorbelasting niet zonder meer onverenigbaar is met de btw-richtlijn. De in de btw-richtlijn opgenomen mogelijkheid van herziening is niet bedoeld om een recht op aftrek te laten ontstaan. Hieruit volgt dat de herzieningsregeling van de btw-richtlijn niet van toepassing is wanneer de belastingplichtige heeft verzuimd het recht op btw-aftrek uit te oefenen en dit recht heeft verloren vanwege het verstrijken van een vervaltermijn.

Het beginsel van fiscale neutraliteit doet volgens het Hof van Justitie EU niet af aan deze conclusie. Het beginsel van fiscale neutraliteit is geen regel van primair recht, maar een uitleggingsbeginsel dat samen met andere beginselen moet worden toegepast. Daarom kan het beginsel van fiscale neutraliteit niet tot gevolg hebben dat een belastingplichtige, die geen gebruik heeft gemaakt van het recht op aftrek vóór het verstrijken van een vervaltermijn, de mogelijkheid krijgt om dit verzuim te corrigeren.

Het ontbreken van fraude, misbruik van recht of schadelijke gevolgen voor de belastinginkomsten van de betrokken lidstaat kan niet rechtvaardigen dat een belastingplichtige een vervaltermijn kan omzeilen. Dat zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

Verrekening vermindering verhuurderheffing

Voor de verhuurderheffing wordt voor de verbouwing van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen een heffingsvermindering toegekend. Deze heffingsvermindering bedraagt € 10.000 per gerealiseerde huurwoning als de investering ten minste € 25.000 per huurwoning bedraagt.

Volgens de Hoge Raad is deze heffingsvermindering een investeringssubsidie. Het verkrijgen van een aanspraak op heffingsvermindering en de wijze waarop de vermindering wordt berekend houdt uitsluitend verband met de investering in de verbouwing. De Hoge Raad vindt niet van belang dat de vermindering alleen te gelde kan worden gemaakt door verrekening met de verschuldigde verhuurderheffing.

In de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II is te lezen dat de heffingsvermindering een investeringsfaciliteit voor heffingsplichtige verhuurders is. De heffingsvermindering strekt ertoe om de voortbrengingskosten van huurwoningen te verlagen.

Dit betekent voor de vennootschapsbelasting dat bij de winstberekening het brutobedrag van de verhuurderheffing aftrekbaar is. Het bedrag van de heffingsvermindering moet worden afgeboekt op de voortbrengingskosten van de gerealiseerde huurwoningen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft ten onrechte geoordeeld dat slechts de netto verhuurderheffing, dus na verrekening met de heffingsvermindering, in mindering komt op de winst.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Onvoldoende re-integratie-inspanningen

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van een werkgever verplicht is om een verzekeringsarts in te schakelen. Daarnaast was in geschil of, door geen verzekeringsarts in te schakelen, sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit.

Met de Werkwijzer probeert het UWV aan werkgevers duidelijkheid te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht. De beoordeling van het re-integratieverslag wordt volgens de Werkwijzer uitgevoerd door een arbeidsdeskundige. Die toetst of de werkgever voldoende re-integratieactiviteiten heeft ondernomen. De verzekeringsarts wordt volgens de Werkwijzer pas ingeschakeld wanneer er medische vragen of onduidelijkheden zijn. Inschakeling van de verzekeringsarts is verplicht als:

  • de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld;
  • de bedrijfsarts perioden heeft vastgesteld waarin geen of beperkte re-integratiemogelijkheden bestonden; of
  • de bedrijfsarts mogelijk een re-integratiebelemmerend advies aan de werkgever heeft gegeven.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat het UWV terecht de verzekeringsarts niet heeft ingeschakeld ondanks een door de bedrijfsarts gestelde medische urenbeperking. Die urenbeperking heeft niet geleid tot medische vragen of onduidelijkheden over de belastbaarheid van de werkneemster. De arbeidsdeskundige is uitgegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde functionele mogelijkheden van de werkneemster, waaronder een urenbeperking van 4 uur per werkdag en 20 uur per week. Daarvan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er door de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Die conclusie is als zodanig door de werkgever ook niet bestreden.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Door werkzaamheden in buitenland niet verzekerd voor AOW

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of iemand in de periode van 6 juli 1982 tot en met 31 december 1997 verzekerd is geweest voor de AOW. In die periode woonde de betrokkene in Nederland en heeft hij in ieder geval in Duitsland werkzaamheden als zelfstandige verricht. De vaststelling van welke wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, werd destijds geregeld in de Europese verordening Vo 1408/71. Volgens die verordening is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing, ook als hij in een andere lidstaat woont. Een zelfstandige die een deel van zijn werkzaamheden uitvoert in de woonstaat viel onder de wetgeving van het woonland.

Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet gebleken dat de betrokkene in de betreffende periode ook in Nederland als zelfstandige heeft gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank heeft zich mogen baseren op de “Opgaven ten behoeve van de beperkte registratie” van de Belastingdienst en hoefde geen nader onderzoek te doen. De Sociale Verzekeringsbank heeft op grond van de verordening Vo 1408/71 terecht uitsluitend de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing geacht. Dat betekent dat de betrokkene in de betreffende periode niet verzekerd was voor de AOW.


Lees meer  
 

Internationaal

Wijziging besluit voorkoming dubbele belasting

De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit voorkoming dubbele belasting gewijzigd. De wijziging betreft het vervallen van de goedkeuring voor het toepassen van de vrijstellingsmethode voor beloningen van directeuren en commissarissen. Deze wijziging was al aangekondigd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020. De goedkeuring vervalt per 1 januari 2023.


Lees meer  
 

Dividendbelasting

Oordeel kabinet over wetsvoorstel voorwaardelijke eindafrekening bij grensoverschrijdende zetelverplaatsing

Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks aanhangig. Het wetsvoorstel regelt de invoering van een voorwaardelijke eindafrekening bij grensoverschrijdende zetelverplaatsing, fusie en splitsing van een vennootschap. De staatssecretaris van Financiën heeft, anderhalf jaar nadat deze zijn ingediend, Kamervragen beantwoord over dit wetsvoorstel.

De doelstelling van het wetsvoorstel is te voorkomen dat de Nederlandse dividendbelastingclaim verloren gaat bij het vertrek van een hoofdkantoor uit Nederland. Dat gebeurt door de opgebouwde winstreserves te belasten bij vertrek naar een land buiten de EU of de EER dat geen bronheffing op dividenden kent. Het wetsvoorstel richt zich op enkele grote bedrijven. Volgens de staatssecretaris heeft dit wetsvoorstel een negatief effect op het Nederlandse vestigingsklimaat voor bedrijven. Het wetsvoorstel past niet binnen het beleid om handelsbarrières te voorkomen. De staatssecretaris wijst erop dat de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot onzekerheid bij bedrijven en hun aandeelhouders. Dat kan een negatieve invloed hebben op investeringsbeslissingen in Nederland.

Het kabinet ontraadt de Kamer om het initiatiefwetsvoorstel aan te nemen vanwege de volgende bezwaren:

  1. De doeltreffendheid en doelmatigheid van het initiatiefwetsvoorstel zijn twijfelachtig.
  2. Door het wetsvoorstel wijzigt het stelsel van de dividendbelasting ingrijpend, terwijl de heffing beperkt is tot een zeer kleine groep aandeelhouders.
  3. De uitoefening van het verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders is te gecompliceerd.
  4. Er is een reële kans dat het wetsvoorstel in strijd is met Nederlandse belastingverdragen en de goede trouw die Nederland bij de uitleg en toepassing daarvan in acht moet nemen.
  5. De voorgestelde heffing is in strijd met het vrije verkeer van kapitaal.
  6. De voorgestelde franchise van € 50 miljoen kan, nu dit bedrag niet objectief lijkt te kunnen worden gemotiveerd, leiden tot een selectief voordeel en derhalve tot een risico van staatssteun ten behoeve van ondernemingen die onder die drempel vallen.
  7. Het wetsvoorstel is zeer lastig uitvoerbaar.
  8. De terugwerkende kracht van de voorgestelde maatregelen lijkt niet gerechtvaardigd en de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders.
  9. De eindheffing heeft een negatieve impact op investeringen in Nederland.


Lees meer  
 

Formeel recht

Ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend

Wanneer de bestuursrechter de belanghebbende in het gelijk stelt, kan de rechter de andere partij veroordelen tot vergoeding van de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het bezwaar heeft gemaakt.

De kosten van bezwaar worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In belastingzaken doet een dergelijke onrechtmatigheid zich in het algemeen niet voor als de belastingplichtige een te hoog belastingbedrag op aangifte betaalt. Dat is anders wanneer aan die betaling een onrechtmatige handeling van de inspecteur ten grondslag ligt.

In een procedure voor de Hoge Raad was het niet toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil. De procedure betrof een drietal aangiften voor de bpm. Pas in hoger beroep voerde de belastingplichtige de grond aan voor vermindering van belasting voor een van deze aangiften. Bij het voldoen van bpm op aangifte had de belanghebbende rekening kunnen houden met deze vermindering, die voortvloeide uit het recht van de EU. Dat de belanghebbende niet eerder rekening heeft gehouden met die vermindering was niet het gevolg van een onrechtmatige handeling van de inspecteur. Het hof heeft terecht het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase afgewezen.

Ook de vergoeding voor de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, was in geschil. Het hof wees het verzoek voor een dergelijke vergoeding af, omdat de noodzaak voor het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De belanghebbende had al eerder in de procedure de gronden voor vermindering kunnen aanvoeren.

De Hoge Raad heeft dit oordeel van het hof vernietigd. Het hof had zijn oordeel dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van de belanghebbende moeten motiveren. De constatering dat een standpunt voor het eerst in (hoger) beroep is ingenomen is niet voldoende. Als de belanghebbende niet heeft toegelicht waarom hij een bepaald standpunt pas in (hoger) beroep heeft ingenomen, moet de rechter hem in de gelegenheid stellen die toelichting te geven alvorens te oordelen dat de noodzaak voor het (hoger) beroep voortvloeit uit diens handelwijze.

Zo kan na de uitspraak op bezwaar tot stand gekomen jurisprudentie aanleiding vormen om in (hoger) beroep een (verdere) vermindering te bepleiten van de belasting die hij op aangifte heeft voldaan. Als de rechter in de goede procesorde geen beletselen ziet om die stelling in behandeling te nemen, is er geen aanleiding om bij gegrondverklaring van het (hoger) beroep de belanghebbende een proceskostenvergoeding te weigeren omdat hij bij het voldoen van belasting op aangifte of in de bezwaarfase niet op de mogelijkheid van een nieuwe rechtsontwikkeling heeft geanticipeerd.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.