Loonbelasting
Dienstbetrekking voor timmerlieden die werkten voor houthandel
Een arbeidsverhouding is een privaatrechtelijke dienstbetrekking wanneer is voldaan aan drie in het Burgerlijk Wetboek opgenomen vereisten. Het gaat om de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, de aanwezigheid van een gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon. Bij de beoordeling van een arbeidsverhouding is niet van belang of partijen al dan niet de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst te sluiten. Bepalend is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
De vraag in een procedure was of er een gezagsverhouding bestond tussen een houthandel en vier timmerlieden die door de houthandel geproduceerde tuinhuisjes plaatsten bij klanten van de houthandel. Volgens de houthandel ontbrak een gezagsverhouding. De timmerlieden hadden de vrijheid om een opdracht aan te nemen of om een opdracht van een andere opdrachtgever aan te nemen. De timmerlieden bepaalden zelf hun werktijden. De timmerlieden verrichtten de opdracht slechts op basis van een bouwtekening. De houthandel betaalde de timmerlieden per opdracht.
De rechtbank was van oordeel dat tussen de houthandel en de timmerlieden een gezagsverhouding bestond. Volgens de rechtbank had de houthandel een instructiebevoegdheid, aangezien de houthandel met de klant overeenkwam wanneer de opdracht moest worden uitgevoerd en de opdracht voor de timmerlieden inroosterde. Ook de lange periode dat de timmerlieden voor de houthandel werkten en de gemaakte uren duidden op een gezagsverhouding. De werkzaamheden van de timmerlieden vormden een kernactiviteit van de houthandel en waren ingebed in de onderneming, wat ook wijst op de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De rechtbank vond aannemelijk dat de timmerlieden enige mate van vrijheid hadden om te bepalen hoeveel dagen zij werkten en hoeveel opdrachten zij aannamen. Alles afwegende oordeelde de rechtbank dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.
De houthandel was inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. De hoogte van de aan de houthandel opgelegde naheffingsaanslag was niet in geschil. Het beroep van belanghebbende is in zoverre ongegrond. Hetgeen belanghebbende verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Uit feiten en omstandigheden die de inspecteur heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het aan grove schuld van de houthandel te wijten was dat geen loonheffingen zijn afgedragen. De inspecteur heeft een vergrijpboete aan de houthandel opgelegd. Gelet op de slechte financiële toestand van de houthandel heeft de rechtbank de vergrijpboete verminderd tot nihil.
Inkomstenbelasting
Nadere conclusie A-G inzake rechtsherstel box 3
De Advocaat-generaal (A-G)bij de Hoge Raad is in een nadere conclusie ingegaan op de vraag of naar aanleiding van het zogenaamde kerstarrest van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing ook rechtsherstel moet worden geboden aan belastingplichtigen die niet of te laat bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag inkomstenbelasting.
Rechtsherstel kan worden geboden via ambtshalve vermindering van opgelegde aanslagen. Ambtshalve vermindering vindt niet plaats als de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit rechtspraak die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, tenzij de minister van Financiën anders bepaalt. Dat betekent dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om te bepalen dat ambtshalve vermindering wordt verleend aan belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag.
De staatssecretaris heeft de landsadvocaat om advies gevraagd over de vraag of het EVRM ertoe verplicht om restitutie te verlenen op onherroepelijke aanslagen. Volgens de landsadvocaat is dat niet het geval. Wel zijn er argumenten die ervoor pleiten dat het afzien van ambtshalve vermindering evident onredelijk zou zijn. De landsadvocaat wijst erop dat sprake is van strijdigheid met fundamentele Europese rechten, dat de Hoge Raad al eerder op mogelijke tekortkomingen van het stelsel van heffing van box 3 heeft gewezen en dat een belastingplichtige erop mag vertrouwen dat de wetgever door de rechter geconstateerde gebreken deugdelijk herstelt.
De A-G merkt op, dat al geruime tijd wordt geprocedeerd over de geldigheid van de box 3 heffing voor eerdere jaren dan 2017 in het licht van de mensenrechtenverdragen. In eerdere arresten heeft de Hoge Raad ruimte geboden voor rechtsherstel van de schending van het recht op het ongestoord genot van eigendom in gevallen waarin sprake is van een individuele en buitensporige last. Gelet op de vele aandacht, die is besteed aan deze jurisprudentie, kon het belastingplichtigen en hun adviseurs nauwelijks zijn ontgaan dat de rechtspraak op dit terrein in beweging was. Dit aspect kan een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of het evident onredelijk is dat belastingplichtigen, die ervoor hebben gekozen niet in bezwaar en beroep te gaan, niet alsnog voor rechtsherstel in aanmerking komen.
Een schending van fundamentele rechten leidt volgens de landsadvocaat ook niet zonder meer tot de conclusie dat afzien van herziening van onherroepelijke besluiten evident onredelijk is. Volgens de landsadvocaat moet een politiek-bestuurlijke afweging worden gemaakt of tot ambtshalve vermindering zal worden overgegaan.
De A-G volstaat met de conclusie dat het EVRM niet ertoe dwingt terug te komen op onherroepelijk vaststaande aanslagen waarvoor een verzoek tot ambtshalve vermindering is ingediend na het wijzen van het Kerstarrest. Dat is anders als een belastingplichtige niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de belastingaanslag en dit bezwaar is aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering voordat het kerstarrest werd gewezen. Nieuwe rechtspraak, die tot stand komt terwijl het verzoek om ambtshalve vermindering lopende is, moet bij de behandeling van het verzoek in aanmerking worden genomen. Anders zou een belastingplichtige, die zich met een rechtsgeldige klacht tot de rechter wendt, worden afgehouden van de voortgegane rechtsontwikkeling.
Geen aftrek financieringskosten woning
Om als een eigen woning voor de inkomstenbelasting te worden aangemerkt moet de woning aan de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan. Een woning, die niet het hoofdverblijf is, vormt desondanks toch een eigen woning als deze leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de volgende drie jaren als eigen woning ter beschikking te staan. Rente en kosten van geldleningen, die behoren tot de eigenwoningschuld, zijn aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Als eigenwoningschuld kwalificeren schulden, die zijn aangegaan in verband met de aanschaf, verbetering of onderhoud van de eigen woning.
Een echtpaar kocht in 2019 een woning met de bedoeling deze als hoofdverblijf te gaan bewonen. De woning werd in 2019 geleverd. Met de verkopers werd afgesproken dat zij de woning tot uiterlijk 1 juli 2020 tegen vergoeding mochten bewonen. Dat werd vastgelegd in een gebruiksovereenkomst die eiseres en haar partner met de verkopers van de woning hebben gesloten. In de periode tot 1 juli 2020 heeft de woning het echtpaar niet als hoofdverblijf ter beschikking gestaan. Omdat er ook geen sprake was van leegstand, was de woning in het jaar 2019 geen eigen woning voor het echtpaar, ook al had het paar vanaf de juridische levering de intentie om zelf in de woning te gaan wonen.
Gevolg daarvan was dat de in 2019 betaalde financieringskosten niet in aftrek konden worden gebracht als kosten van de eigen woning.
Uitwerking rechtsherstel box 3 voor bezwaarmakers
Het kabinet heeft een besluit genomen over het rechtsherstel voor de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2020. Het rechtsherstel wordt geboden in de vorm van de forfaitaire spaarvariant en geldt vooralsnog alleen voor mensen die tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de opgelegde aanslag en voor mensen van wie de definitieve aanslag nog niet vaststaat.
Het inkomen uit sparen en beleggen wordt in de forfaitaire spaarvariant berekend aan de hand van de werkelijke vermogensverdeling. Er gelden afzonderlijke forfaits voor spaargeld, schulden en overige bezittingen. Belasting wordt teruggegeven als de belasting over het nieuw berekende forfaitaire inkomen lager is dan de belasting over het eerder vastgestelde inkomen in box 3.
Volgens de staatssecretaris van Financiën hoeven belastingplichtigen zelf geen actie te ondernemen om rechtsherstel te krijgen. Het rechtsherstel moet voor 4 augustus 2022 zijn verstrekt. De vormgeving van het rechtsherstel zal in een beleidsbesluit worden vastgelegd.
Over het bieden van rechtsherstel aan belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslagen over de belastingjaren heeft het kabinet nog geen besluit genomen. Het kabinet wil een arrest van de Hoge Raad in een andere zaak afwachten. Uit dat arrest moet duidelijker worden welke ruimte het kabinet heeft voor het rechtsherstel voor deze groep belastingplichtigen.
De staatssecretaris roept belastingplichtigen met box 3-vermogen, die geen bezwaar hebben gemaakt over de belastingjaren 2017-2020, op om geduld te hebben. Mochten zij een verzoek om ambtshalve vermindering indienen voordat het kabinet een besluit heeft genomen over rechtsherstel, dan zal dat worden aangehouden. Een verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2017 moet overigens uiterlijk op 31 december 2022 zijn gedaan.
Omzetbelasting
Wijziging besluit toelichting Tabel I omzetbelasting
In Tabel I van de Wet OB 1968 zijn de goederen en diensten opgenomen waarop het verlaagde tarief van toepassing is. Het besluit van de staatssecretaris van Financiën met een toelichting op de reikwijdte en toepassing van Tabel I is geactualiseerd. In het besluit zijn tekstuele wijzigingen aangebracht en nieuwe inhoudelijke aanwijzingen opgenomen.
De inhoudelijke aanwijzingen hebben betrekking op een groot aantal paragrafen en posten. Onder meer de aanwijzingen voor de tarieftoepassing bij samengestelde prestaties zijn aangepast. De toelichting op de post voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening is op meerdere onderdelen verduidelijkt. Het onderdeel over de kwalificatie van de handeling en misbruik van recht is aangepast.
Het besluit is op 20 april 2022 in werking getreden. De vorige versie van het besluit van 22 december 2017 is ingetrokken.
Arbeidsrecht
Uitbetaling vergoeding bij einde dienstverband netto of bruto?
In verband met het eindigen van een arbeidsovereenkomst sloten partijen een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst was een vergoeding ter compensatie van het verlaten van de dienstwoning, de te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten. Deze vergoeding zou volgens een in de overeenkomst opgenomen fiscale clausule netto worden uitbetaald als dat fiscaal mogelijk was en niet kostenverhogend zou zijn voor de werkgever. De werkgever heeft de vergoeding betaald onder inhouding van loonbelasting. De werknemer vorderde bij de kantonrechter betaling van de ingehouden loonbelasting. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.
Volgens het Haviltexcriterium moet bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Het gaat er uiteindelijk om welke verwachtingen partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben. Ten aanzien van de fiscale clausule van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen niet overeengekomen hoe moet worden vastgesteld of aan de daarin genoemde vereisten is voldaan. De werkgever heeft serieus onderzocht of de betaling netto kon plaatsvinden. Volgens de werkgever was dat niet het geval. De werkgever verwees naar de ingewonnen adviezen van de belastingadviseur en van de accountant. Tot een maximum van € 7.750, verhoogd met de gemaakte kosten van de verhuizing van de inboedel, was de vergoeding belastingvrij. Het meerdere was belast. Hof Den Haag heeft in hoger beroep geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden om de gehele vergoeding netto uit te keren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd.
Denk aan de verplichte RI&E
De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die de werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.
Een voorbeeld van een omstandigheid die noopt tot aanpassing van de RI&E is de invoering van hybride of thuiswerken.
RI&E
Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene mkb RI&E-instrument. Werkgevers, die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten, kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.
Controle
De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgevers met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.
Successiewet
Goedkeurend besluit uitzondering samentelbepaling
De Successiewet kent een samentelbepaling voor schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen, die partners van dezelfde persoon krijgen. Door de samentelbepaling worden deze schenkingen of verkrijgingen voor de berekening van schenk- en erfbelasting behandeld als één verkrijging voor het gezamenlijke bedrag. Dit kan ongewenste gevolgen hebben als twee bloedverwanten, die voor de Successiewet als elkaars partner worden aangemerkt, beiden een schenking of erfenis ontvangen van eenzelfde familielid. De staatssecretaris van Financiën heeft onder voorwaarden goedgekeurd dat de samentelbepaling niet hoeft te worden toegepast in dergelijke gevallen.
De voorwaarden zijn:
- Het partnerschap van de verkrijgers is ontstaan door ten minste vijf jaar onafgebroken samen te wonen.
- De erflater of schenker staat ten opzichte van beide verkrijgers in dezelfde graad van bloedverwantschap.
- De verkrijgers zijn bloedverwanten van elkaar.
Formeel recht
Behandeling verzoek uitstel zitting
De rechter in belastingzaken moet een tijdig verzoek om uitstel van de zitting toewijzen als een partij gewichtige redenen, zoals ziekte, aanvoert waarom zij niet aanwezig kan zijn op de dag die voor de zitting is vastgesteld of waarom zij zich niet op die zitting kan voorbereiden. De rechter wijst zo’n verzoek alleen af als hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan dat uitstel in de weg staan. De rechter moet deze beslissing in zijn uitspraak motiveren. Bij de beoordeling van een verzoek om uitstel mag de rechter geen betekenis toekennen aan de mate waarin een partij haar standpunt(en) tot dan toe heeft onderbouwd. Voor zover de rechter bij de beoordeling van een verzoek om uitstel andere handelingen en gedragingen van die partij betrekt, dient hij zich te beperken tot handelingen en gedragingen van die partij in de betreffende zaak en in deze fase van behandeling. De rechter mag dus ervaringen met een procespartij in andere zaken of bij andere instanties dan de rechtbank of het gerechtshof waarvan de rechter deel uitmaakt, niet laten meewegen bij de beoordeling van een verzoek om uitstel.
Als de belanghebbende wegens ziekte is verhinderd om op de zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht, moet de rechter dit verzoek als regel inwilligen. Het verzoek kan worden gedaan door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger. Volgens de Hoge Raad kunnen bijzondere omstandigheden meebrengen dat de rechter van oordeel is dat het belang van een behoorlijke procesorde ernstig in het gedrang zou komen als de zitting wordt uitgesteld en dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag vernietigd. Volgens de Hoge Raad heeft het hof miskend dat een verzoek om uitstel van de zitting wegens ziekte van de belanghebbende door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger kan worden gedaan. Het hof heeft het verzoek afgewezen, omdat de belanghebbende naar het oordeel van het hof geen gewichtige reden voor het uitstel had. Daarmee heeft het hof in wezen beslist dat de belanghebbende niet ziek was en dus in staat was om de zitting bij te wonen. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op de aanname dat de belanghebbende de rechtsgang wilde frustreren. Deze aanname is geen grond voor de conclusie dat de belanghebbende niet ziek was en dus in staat was om de zitting bij te wonen.
Reactie plaatsen
Reacties