Nieuwsbrief 31 maart 2022

Inkomstenbelasting

Geen ondernemerschap zorgverleenster

Winst uit onderneming is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming. Onder onderneming moet ook worden verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. Voor een zelfstandig uitgeoefend beroep is vereist dat werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening worden verricht en dat daarbij ondernemersrisico wordt gelopen.

Een zorgverleenster verrichtte haar werkzaamheden met tussenkomst en in opdracht van verschillende toegelaten zorginstellingen. In 2014 werden deze werkzaamheden gefinancierd vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Vanaf 1 januari 2015 is die wet vervangen door de Wet langdurige zorg (Wlz). Omdat de zorgverleenster in 2015 niet anders dan in opdracht van een zorginstelling beroepsmatig zorg heeft verleend, is zij naar het oordeel van de rechtbank in 2015 geen solistisch werkend zorgaanbieder en daarmee geen ondernemer voor de inkomstenbelasting. Evenals onder de AWBZ ligt ook onder de Wlz de eindverantwoordelijkheid voor de te verlenen zorg bij de zorgaanbieder. Dat betekent dat de zorgaanbieder als de instelling in opdracht waarvan de zorgverleenster beroepsmatig zorg verleende zowel op vakinhoudelijk als op organisatorisch gebied instructies kan geven, die de zorgverleenster zou moeten opvolgen. De grote mate van professionele autonomie van de zorgverleenster doet aan de instructiebevoegdheid van de zorgaanbieder niet af.

De zorgverleenster deed een beroep op door de staatssecretaris van Financiën opgewekt vertrouwen. In een brief aan de Tweede Kamer van 4 september 2014 schreef de staatssecretaris dat het, vooruitlopend op de invoering van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg per 1 januari 2016, mogelijk is om als zzp’ers in opdracht van een zorginstelling te werken, mits de contracten tussen zorgverleners en zorginstellingen daarmee in overeenstemming zijn. De zorgverleenster maakte echter niet aannemelijk dat zij haar inkomsten in 2015 heeft genoten onder toepassing van een nieuwe overeenkomst. Om die reden kon het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.


Lees meer  
 

Geen terugwerkende kracht maatschapsovereenkomst

De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit onder voorwaarden goedgekeurd dat aan een overeenkomst tot oprichting van een personenvennootschap een terugwerkende kracht van maximaal negen maanden, maar niet verder dan tot 1 januari van het jaar waarin de overeenkomst tot stand is gekomen, wordt toegekend. Ook voor de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten wordt dan rekening gehouden met de terugwerkende kracht. De terugwerkende kracht mag echter niet gericht zijn op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.

Volgens vaste jurisprudentie is van een incidenteel fiscaal voordeel slechts sprake als een regimeovergang leidt tot afstel van belasting of als een regimewijziging zelf slechts incidenteel is en daardoor incidenteel fiscaal voordeel ontstaat. Van een incidenteel fiscaal voordeel is slechts sprake als bij de inbreng vaststaat dat de fiscale gevolgen ervan slechts voor één boekjaar gelden. Niet in geschil is dat dit fiscaal voordeel ook kan zien op andere belastingen dan de inkomstenbelasting, zoals de erfbelasting.

Volgens de rechtbank Gelderland was de toetreding tot een maatschap met terugwerkende kracht gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel. Kort voor zijn overlijden trad een voormalige ondernemer toe tot een maatschap, die was aangegaan tussen zijn erfgenaam en diens echtgenote. De toetreding tot de maatschap was bedoeld om de erfgenaam de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting toe te kunnen laten passen op het vermogen van de erflater. Dat bestond uit een vordering die de erflater had op de maatschap en de onroerende zaken die aan de maatschap werden verpacht. Dit vermogen behoorde tot de rendementsgrondslag van box 3. De in de overeenkomst opgenomen terugwerkende kracht moest de box-3-heffing bij de erflater in het jaar van toetreding voorkomen. In zijn aangifte was uitgegaan van de terugwerkende kracht. De Belastingdienst volgde aanvankelijk de ingediende aangifte, maar legde een navorderingsaanslag op ter correctie van de belasting in box 3 nadat de erfgenaam een verzoek om doorschuiving van het ondernemingsvermogen van de erflater had gedaan.

De rechtbank was van oordeel dat het aangaan van de maatschap met terugwerkende kracht vooral was gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel, bestaande uit de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting. Ook het voorkomen van de belastingheffing in box 3 in 2016 bij de erflater was een incidenteel fiscaal voordeel, aangezien dit voordeel van de terugwerkende kracht slechts voor één boekjaar kon gelden. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst de navorderingsaanslag terecht opgelegd.


Lees meer  
 

Kamervragen kamerverhuurvrijstelling

De minister voor VROM heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën Kamervragen over de kamerverhuurvrijstelling beantwoord. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een krantenartikel waarin wordt gesteld dat onderverhuur en samenwonen het woningtekort voor een flink deel kunnen oplossen.

De kamerverhuurvrijstelling houdt in dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning onder voorwaarden tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. De verhuurde woonruimte blijft deel uitmaken van de eigen woning.

Het bedrag van de kamerverhuurvrijstelling is hoger dan de gemiddelde kostprijs voor een studentenkamer met gedeelde voorzieningen. De minister verwacht dat een eventuele verhoging van de kamerverhuurvrijstelling weinig effect op het verkleinen van het woningtekort zal hebben. Een verhoging van de vrijstelling zou een prijsopdrijvend effect kunnen hebben, aldus de minister.

Als niet aan de voorwaarden voor de kamerverhuurvrijstelling wordt voldaan, valt het verhuurde deel van de woning in box 3 samen met een deel van de eigenwoningschuld. De rente over het deel van de schuld, dat is toe te rekenen aan de verhuurde kamer, komt dan niet in aftrek.


Lees meer  
 

Derde nota van wijziging wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap

De staatssecretaris van Financiën heeft de derde nota van wijziging op het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap naar de Tweede Kamer gestuurd. Zoals eerder aangegeven wordt het plafond voor leningen bij de eigen vennootschap verhoogd van € 500.000 naar € 700.000. Overschrijdt het totaal aan schulden aan de eigen vennootschap dit plafond, dan wordt het meerdere als fictief regulier voordeel uit aanmerkelijk belang belast in box 2. Het genoemde maximumbedrag geldt voor de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner samen.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Geen bijdrage uit btw-compensatiefonds voor afvalscheiding

Overheidsinstanties kunnen de omzetbelasting die drukt op kosten die zij maken bij de uitbesteding van overheidstaken via het btw-compensatiefonds terugvorderen. Voor zover een overheidsinstantie handelt als ondernemer voor de omzetbelasting, komt de instantie niet in aanmerking voor compensatie uit het btw-compensatiefonds.

Als ondernemer voor de omzetbelasting wordt beschouwd eenieder, die zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Een activiteit is economisch wanneer een prestatie onder bezwarende titel wordt verricht. Dat is het geval wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van een dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de verleende dienst. 

Volgens de rechtbank Den Haag is het gescheiden inzamelen van afval door een gemeente een economische activiteit. De gemeente had een deelnemersovereenkomst gesloten waarmee uitvoering werd gegeven aan de verplichtingen van het bedrijfsleven om verpakkingen gescheiden in te zamelen of na inzameling te scheiden. De rechtbank stelde vast dat er een rechtsbetrekking was tussen de gemeente en het verpakkend bedrijfsleven en dat sprake was van een dienst onder bezwarende titel. Deze activiteit was geen overheidstaak, ook al ligt deze in het verlengde van de wettelijke plicht voor gemeenten om huishoudelijk afval op te halen. De verplichting om verpakkingen gescheiden in te zamelen of na te scheiden ligt bij het verpakkend bedrijfsleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente ten onrechte aanspraak gemaakt op een bijdrage uit het btw-compensatiefonds.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Compensatie transitievergoeding

Het UWV betaalt op verzoek van de werkgever een vergoeding voor een door de werkgever betaalde transitievergoeding bij beëindiging van een dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De door het UWV te betalen compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag dat aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst op de dag na twee jaar arbeidsongeschiktheid zou zijn beëindigd.

Een werkgever bestreed bij de rechtbank de hoogte van de door het UWV betaalde compensatie. Naar de mening van de werkgever was het UWV van een te laag loon uitgegaan en van een te vroege datum van beëindiging van het dienstverband met de arbeidsongeschikte werknemer.

De rechtbank stelde vast dat de loondoorbetalingsperiode van twee jaar liep tot en met 28 november 2017. Het UWV hanteerde bij de vaststelling van de compensatie als peildatum 29 november 2017. Dat was naar het oordeel van de rechtbank correct. Niet van belang is dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet aansluitend aan de loondoorbetalingsperiode zou kunnen opzeggen. Het UWV heeft bij het vaststellen van het brutoloon terecht geen rekening gehouden met de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering. Deze uitkering ontving de ex-werknemer van het UWV en niet van de werkgever. Dat de werkgever onverplicht de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering heeft betrokken in de berekening van de transitievergoeding komt voor zijn rekening. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Ondernemingsrecht

Minister van Financiën verlengt inschrijftermijn UBO-register niet

De minister van Financiën heeft van meerdere Kamerfracties vragen ontvangen over het UBO-register. De deadline voor het inschrijven van uiteindelijk belanghebbenden van bestaande rechtspersonen is versteken op 27 maart 2022.

De minister ziet het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Volgens de minister is bij de implementatie van de Europese richtlijn, die tot invoering van het UBO-register verplicht, veel aandacht uitgegaan naar de privacyaspecten. Het UBO-register kan door het publiek niet op persoonsgegevens doorzocht worden. UBO’s wordt inzicht geboden in het aantal raadplegingen van hun gegevens. Er komt een verbeterde identificatie van raadplegers. Aan het Hof van Justitie EU zijn prejudiciële vragen gesteld over het UBO-register door een Luxemburgse rechter. De Advocaat-Generaal (A-G) bij het Hof van Justitie EU concludeert dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. In noodzakelijke gevallen moeten de identiteitsgegevens van de raadplegers aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie van de raadplegers. Hoewel in de Nederlandse wet is geregeld dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s, vallen de identiteitsgegevens van de raadplegers daar niet onder.

De minister is niet van plan om op basis van de conclusie van de A-G actie te ondernemen. Evenmin is zij van plan om de termijn, waarbinnen gegevens over UBO’s moeten worden geregistreerd, voor bestaande rechtspersonen te verlengen. Ook komt er geen handhavingsmoratorium, waarbij voorlopig geen boetes of taakstraffen worden opgelegd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over het UBO-register door het Hof van Justitie EU. Wel zal de handhaving zich richten op juridische entiteiten met hogere witwasrisico’s. Entiteiten, waar handhaving voorgenomen is, ontvangen eerst een laatste waarschuwing van het Bureau Economische Handhaving om alsnog opgave te doen van hun UBO's.

Per 1 maart 2022 zijn van 34% van de juridische entiteiten die daartoe verplicht zijn de UBO’s ingeschreven. Van de juridische entiteiten, die voor 27 september 2020 al bestonden en die tot 27 maart 2022 de tijd hebben om hun UBO’s te registreren, heeft op 1 maart circa 26% de UBO’s geregistreerd.


Lees meer  
 

Overige heffingen

Kamervragen dubbele belasting op energie en brandstof

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over dubbele belasting op energie en brandstof, over oplossingen voor de stijgende brandstofprijzen en over een verlaging van de benzineprijs zoals in België. Volgens de staatssecretaris vloeit het heffen van btw over heffingen zoals accijnzen en energiebelasting voort uit de Europese Btw-richtlijn. Grondslag voor de btw-heffing is de vergoeding. Dat is het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Het kabinet is niet van plan om het beleid in die zin te wijzigen dat dubbele belastingheffing wordt vermeden. Bij de vaststelling van de hoogte van accijnzen wordt rekening gehouden met het feit dat daar btw over geheven zal worden. De staatssecretaris is van mening dat geen sprake is van onrechtvaardige belasting over belasting. Vanwege de sterk gestegen energie- en brandstofprijzen worden de brandstofaccijnzen tijdelijk verlaagd en valt energie tijdelijk onder het lage btw-tarief.

De onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 per km zou om uitvoeringstechnische redenen niet in de loop van het jaar kunnen worden verhoogd. Inmiddels is toegegeven dat dit per medio 2022 zou kunnen.


Lees meer  
 

Formeel recht

Geen verplichting toezending stukken in bezwaarfase

De indiener van een bezwaarschrift wordt op zijn verzoek gehoord over zijn bezwaar. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

In een procedure over de WOZ-waarde van een woning was in geschil of de gemeentelijke heffingsambtenaar de KOUDV- (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen) en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten als onderdeel van de op zaak betrekking hebbende stukken al in de bezwaarfase aan de gemachtigde had moeten toezenden.

Volgens Hof Amsterdam heeft de wetgever bewust onderscheid gemaakt tussen de verplichtingen van een bestuursorgaan in de bezwaarfase en in de beroepsfase. Alleen in de beroepsfase is het bestuursorgaan verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechter toe te zenden. In de bezwaarfase geldt voor de op de zaak betrekking hebbende stukken dat de belanghebbende slechts een inzagerecht heeft. Wel kan een belanghebbende, die voorafgaand aan een hoorgesprek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot inzage in zijn dossier, tegen vergoeding afschriften verkrijgen van een of meer van de ter inzage gelegde stukken.

De heffingsambtenaar was niet verplicht om de door de belanghebbende gevraagde stukken aan hem toe te sturen.

Ook de Wet WOZ verplicht daar niet toe. Door in de bezwaarfase het taxatieverslag te verstrekken heeft de heffingsambtenaar voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge de Wet WOZ. Een belanghebbende, die van mening is dat het verstrekte taxatieverslag onvoldoende gegevens bevat om tot een beoordeling van de vastgestelde waarde te kunnen komen, kan in de bezwaarfase gebruik maken van het inzagerecht van de Algemene wet bestuursrecht.


Lees meer  
 

Strafvervolging dga voor belastingverzuim bv

Volgens de Hoge Raad is strafrechtelijke vervolging van de bestuurder van een rechtspersoon voor een belastingverzuim mogelijk, ook al is voor dat verzuim eerder een boete opgelegd aan de rechtspersoon.

Wegens het niet doen van aangiften omzetbelasting werden verzuimboeten opgelegd aan een bv. Voor latere tijdvakken deed de bv steeds ten onrechte nihilaangiften. Het OM stelde strafvervolging in tegen de dga van de bv wegens het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet doen van de vereiste aangiften. Hof Den Bosch was van oordeel dat oplegging van de verzuimboetes aan de bv de strafrechtelijke vervolging van de dga verhindert.

Dat oordeel is volgens de Hoge Raad onjuist. Het wetboek van Strafvordering voorkomt dat een persoon na oplegging van een bestuurlijke boete voor hetzelfde feit nogmaals in rechte wordt betrokken, tenzij er nieuwe bezwaren zijn. De Hoge Raad maakt duidelijk dat de dga als natuurlijk persoon wordt vervolgd als degene die opdracht heeft gegeven aan het door de bv begane feit waarvoor aan de bv verzuimboetes zijn opgelegd. De enkele omstandigheid, dat de dga bestuurder en enig aandeelhouder was van de bv, maakt beoordeling van ontvankelijkheid van het OM in vervolging niet anders. Volgens de Hoge Raad kan dat wel een rol spelen bij de straftoemeting.

De Hoge Raad merkt nog op dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de aard en ernst van de feiten die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van verzuimboetes en het aan de dga ten laste gelegde feit. Alleen al daarom kunnen deze feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit.


Lees meer  
 

Opleggen informatiebeschikkingen aan geliquideerde nv

Bij de Hoge Raad is een zaak aanhangig over informatiebeschikkingen, die de Belastingdienst heeft opgelegd aan een geliquideerde Curaçaose nv. De Advocaat-Generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft  conclusie genomen in deze zaak. In de conclusie komen meerdere vragen aan de orde:

  1. Heeft de nv naar het recht van Curaçao opgehouden te bestaan?
  2. Is de belastingrechter of de civiele rechter bevoegd om vast te stellen dat de nv niet meer bestaat?
  3. Is bezwaar en beroep mogelijk tegen de informatiebeschikkingen, ondanks dat de nv niet meer bestaat?
  4. Moeten de informatiebeschikkingen vernietigd worden omdat de nv niet meer bestaat?
  5. Voortdurende zaakwaarneming door de voormalige vereffenaar?

Volgens een verklaring van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao en een mededeling in de Curaçaosche Courant bestaat de nv sinds 23 juli 2015 na in liquidatie te zijn getreden niet meer wegens een door de vereffenaar vastgesteld gebrek aan baten. De Nederlandse Belastingdienst heeft in 2016 aan de voormalige vereffenaar het vermoeden kenbaar gemaakt dat de nv belastingplichtig is (geweest) in Nederland. De inspecteur heeft een verzoek gedaan om inzage in de volledige administratie. Nadat niet tijdig aan de informatieverzoeken was voldaan, heeft de inspecteur belastingaanslagen opgelegd en voor die belastingaanslagen informatiebeschikkingen vastgesteld. De inspecteur heeft het bezwaar inzake de informatiebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank en in hoger beroep Hof Arnhem-Leeuwarden zijn van oordeel dat nu de bezwaren en beroepen zijn ingediend op naam van de nv voor een niet-ontvankelijkverklaring geen plaats is, dat de nv niet meer bestaat en dat de informatiebeschikkingen dus moeten worden vernietigd.

Volgens de A-G heeft het hof terecht de vraag beantwoord of de nv naar Curaçaos recht is opgehouden te bestaan. Het hof hoefde de uitkomst van een daarover lopende Curaçaose civiele procedure niet af te wachten. De belastingrechter is als enige bevoegd om te oordelen over informatiebeschikkingen. Dat wordt niet anders als de belastingrechter daarbij buitenlands recht moet uitleggen. Uit het Curaçaose vennootschapsrecht volgt dat de nv na haar liquidatie is opgehouden te bestaan. Aan een niet-bestaande rechtspersoon kunnen geen informatiebeschikkingen worden opgelegd. Om die reden heeft het hof deze terecht vernietigd.

De Hoge Raad heeft met het oog op rechtsbescherming om een geliquideerde vennootschap niet zonder fiscale rechtsbescherming te laten de mogelijkheid gegeven dat onder andere voormalige vereffenaars bezwaar en beroep kunnen instellen tegen door de inspecteur aan een geliquideerde vennootschap achteraf opgelegde fiscale verplichtingen. Deze mogelijkheid legt volgens de A-G aan voormalige vereffenaars niet de verplichting op om, na de rechterlijke vaststelling dat de vennootschap heeft opgehouden te bestaan, als zaakwaarnemer op te treden en namens de vennootschap de door de Belastingdienst gevraagde inlichtingen te verstrekken.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.