Nieuwsbrief 3 februari 2022

Inkomstenbelasting

Kamervragen belastingheffing in box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. Volgens de staatssecretaris zijn nog niet alle gevolgen van het arrest duidelijk en kan op veel vragen nog geen definitief antwoord worden gegeven. De staatssecretaris beperkt zich in de beantwoording tot hoofdlijnen.

Volgens de staatssecretaris is nog niet vastgesteld hoe groot de groep belastingplichtigen is die in aanmerking komt voor rechtsherstel. Evenmin is duidelijk wat de budgettaire consequenties van het rechtsherstel zijn. Om uitvoerbaar te zijn moet een oplossing worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en die zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Wel is duidelijk dat de huidige wetgeving moet worden aangepast. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen dan de beoogde inwerkingtreding per 2025 voor een vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement.

De staatssecretaris heeft toegezegd dat voorlopige aanslagen 2022, die niet in overeenstemming zijn met het arrest van de Hoge Raad, bij de vaststelling van de definitieve aanslagen zullen worden hersteld zonder dat de belastingplichtige actie hoeft te ondernemen. Verder wordt uitgewerkt op welke wijze op of na 24 december 2021 opgelegde definitieve aanslagen en navorderingen zullen worden hersteld. Ook voor deze aanslagen hoeven de belastingplichtigen geen actie te ondernemen.


Lees meer  
 

Beleidsbesluit firmaproblematiek

 

De staatssecretaris van Financiën heeft het beleid op het terrein van de firmaproblematiek in de inkomstenbelasting geactualiseerd en samengevoegd in een nieuw besluit. Dit besluit vervangt het besluit van 31 augustus 2001, CPP2001/2374, en het besluit van 6 februari 2010, DGB2010/671M. Het besluit bevat onder meer een goedkeuring met betrekking tot terugwerkende kracht bij de start van een personenvennootschap. Terugwerkende kracht is mogelijk tot het begin van het boekjaar waarin de overeenkomst tot stand is gekomen met een maximum van negen maanden.

Ten opzichte van beide voorgaande besluiten zijn enkele onderdelen vervallen, waaronder een nadere uitwerking van een arrest van de Hoge Raad uit 1959. Door latere jurisprudentie heeft dit onderdeel zijn belang verloren. Verder zijn aanpassingen van redactionele aard aangebracht waarmee geen inhoudelijke wijzigingen zijn beoogd.


Lees meer  
 

Successiewet

Wijziging huwelijksgoederenregime kort voor overlijden

Het doel van de erfbelasting is het belasten van alles wat als gevolg van het overlijden van iemand die in Nederland woont krachtens erfrecht wordt verkregen. Wat binnen 180 dagen voor het overlijden is geschonken door een erflater wordt geacht op grond van het erfrecht te zijn verkregen. Het aangaan van huwelijkse voorwaarden als zodanig is in beginsel geen schenking. De vraag in een procedure was of dit ook geldt als de bestaande gemeenschap van goederen wordt vervangen door huwelijkse voorwaarden, waarbij de ene echtgenoot gerechtigd is tot 10% van de gemeenschap en de andere echtgenoot tot 90% van de gemeenschap. Kort na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden overleed de minst vermogende echtgenoot. De Belastingdienst legde een aanslag erfbelasting op uitgaande van de eerdere gerechtigdheid van 50% tot het gezamenlijke vermogen.

Volgens Hof Amsterdam worden doel en strekking van de Successiewet miskend als het aangaan van de huwelijkse voorwaarden kort voor het overlijden in dit geval niet op één lijn zou worden gesteld met een schenking. Het hof is van oordeel dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden in overwegende mate is ingegeven om de heffing van erfbelasting te ontgaan. Het hof stelde vast dat de gevolgde weg kunstmatig en van elk reëel belang ontbloot is, afgezien van het anti-fiscale belang.

Het hof vond niet aannemelijk dat er een andere reden dan het ontgaan van erfbelasting was om de huwelijkse voorwaarden aan te gaan. De erfgenaam was voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden al gerechtigd tot dezelfde huwelijksgoederengemeenschap. Bij ontbinding van het huwelijk door overlijden zou zij tot het geheel gerechtigd zijn als enig erfgenaam. Op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden was de erflater reeds ernstig ziek. Het hof leidde daaruit af dat er ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden geen sprake was van enigszins gelijke levens- en sterftekansen. Omdat de erflater anderhalve maand na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is overleden kunnen de huwelijkse voorwaarden geacht worden te zijn aangegaan in het zicht van overlijden. Hierdoor is sprake van een bevoordeling van de erfgenaam binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater. Met het opleggen van de aanslag is de bevoordeling door de inspecteur terecht in de aanslag erfbelasting begrepen.


Lees meer  
 

Vrijstelling schenkbelasting niet van toepassing

De Successiewet kent een hoge vrijstelling van schenkbelasting voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning. Deze vrijstelling gold in 2018 voor schenkingen van ouders aan kinderen, op voorwaarde dat het kind op het moment van de schenking tussen de 18 en 40 jaar oud was. Als het kind op het tijdstip van de schenking 40 jaar of ouder was, maar zijn partner nog niet, kon gebruik gemaakt worden van goedkeurend beleid van de staatssecretaris van Financiën. De wet merkt twee ongehuwde personen slechts als partner aan als beiden meerderjarig zijn, zij op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en een in een notarieel samenlevingscontract vastgelegde wederzijdse zorgverplichting hebben.

Door in het samenlevingscontract op te nemen dat zij geen regeling wensten te treffen of vast te leggen over de wijze waarop ieder van hen zal bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn twee ongehuwd samenwonenden volgens Hof Amsterdam niet aan te merken als partners voor de Successiewet. Het gevolg daarvan was dat de verhoogde schenkingsvrijstelling niet van toepassing was aangezien het kind ten tijde van de schenking ouder was dan 40 jaar. Het hof was van oordeel dat beide samenwonenden hebben nagelaten bij notariële akte een rechtens afdwingbare zorgverplichting jegens elkaar aan te gaan. In de notariële akte is immers niet opgenomen dat en in welke mate zou moeten worden bijgedragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding. De verhoogde vrijstelling is door de Belastingdienst terecht niet toegepast.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.