Belastingplan
Tweede nota van wijziging Belastingplan 2022
De staatssecretaris van Financiën heeft een tweede nota van wijziging inzake het Belastingplan 2022 ingediend bij de Tweede Kamer. De nota van wijziging bevat de fiscale uitwerking van twee door de Kamer aangenomen moties en enkele technische verbeteringen.
Het maximum van de algemene heffingskorting wordt met € 14 verhoogd per 1 januari 2022.
De earningsstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen rentelasten en -baten van geldleningen in de vennootschapsbelasting, voor zover dat verschil meer bedraagt dan 30% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Voorgesteld wordt om dit percentage van 30 te verlagen tot 20.
Het hoge tarief van de vennootschapsbelasting gaat per 1 januari 2022 omhoog van 25 naar 25,8%. De verhoging dient ter financiering van de verhoging van de salarissen in de zorg.
In het wetsvoorstel Belastingplan 2022 is de bevoegdheid voor de inspecteur opgenomen om binnen vijf jaar na afloop van het jaar waarin voorheffingen zijn geheven een (herzienings)beschikking inzake voort te wentelen voorheffingen (voorheffingenbeschikking) vast te stellen. Deze termijn is niet toereikend wanneer met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting is opgelegd. Voorgesteld wordt om de termijn voor het vaststellen van een (herzienings)beschikking inzake voort te wentelen voorheffingen in de betreffende gevallen te laten aansluiten op de navorderingstermijn.
Inkomstenbelasting
Eigenwoningregeling van toepassing op gedeelte van woning
De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.
De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.
Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.
Omzetbelasting
Levering bouwterrein
Behoudens enkele uitzonderingen is de levering van onroerende zaken en van rechten op onroerende zaken vrijgesteld van omzetbelasting. Een van de uitzonderingen betreft de levering van een bouwterrein. Een bouwterrein is onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen.
Een ondernemer verkocht percelen grond, die voor 75% uit natuurterrein bestonden en voor 25% uit bouwterrein. De vraag was of dit gevolgen had voor de heffing van omzetbelasting. Volgens de rechtbank vormde de levering van elk van de percelen één prestatie, waarop één omzetbelastingregime van toepassing is. Dat kan zijn belast met of vrijgesteld van omzetbelasting. Volgens een verklaring van de ondernemer was het niet mogelijk om het natuurdeel en het bouwdeel van een perceel afzonderlijk te verkopen of te kopen. Ook fysiek waren beide delen niet van elkaar gescheiden. Het enkele feit dat op één perceel meerdere bestuursrechtelijke bestemmingen rusten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij de levering ervan voor de omzetbelasting sprake is van twee prestaties met elk hun eigen omzetbelastingregime.
Niet in geschil was dat elk van de percelen ten tijde van de levering onbebouwd was en bedoeld om te worden bebouwd. Daarmee was sprake van bouwterreinen. De levering van een bouwterrein is belast met omzetbelasting.
Verleggingsregeling van toepassing op afnemer van diensten
De afnemer van een prestatie voor de omzetbelasting is degene aan wie de presterende ondernemer op grond van een rechtsbetrekking een levering verricht of een dienst verleent. Behoudens tegenbewijs geldt degene aan wie een factuur wordt uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de levering of dienst is verricht en waarin hij wordt verplicht te betalen, als de afnemer. Het tegenbewijs kan worden geleverd door feiten en omstandigheden te stellen waardoor redelijke twijfel aan het afnemerschap ontstaat.
In een procedure voor Hof Amsterdam was in geschil of een in Nederland gevestigde bv, die een obligatielening had uitgegeven ter herfinanciering van een buitenlandse vennootschap, afnemer was van diensten die in verband met de uitgifte van de obligatielening waren verricht door enkele buitenlandse dienstverleners. Deze dienstverleners hadden facturen uitgereikt op naam van de bv, waarin de omzetbelasting was verlegd naar de bv. De bv heeft de facturen aan de dienstverleners betaald. De procedure betrof een naheffingsaanslag omzetbelasting waarmee de verlegde omzetbelasting van de bv werd nageheven. De bv heeft de betaalde bedragen doorberekend aan de buitenlandse vennootschap.
Ter beantwoording van de vraag of de bv afnemer is van deze diensten, onderzocht het hof of de bv rechtsbetrekkingen met de dienstverleners is aangegaan op grond waarvan de diensten zijn verricht. Niet van doorslaggevende betekenis is wie de opdracht tot het verrichten van de diensten heeft verstrekt. In plaats daarvan moet worden beoordeeld wie partij is bij deze rechtsbetrekkingen op het moment dat de diensten worden verricht. In deze procedure stond vast dat de dienstverleners met hun werkzaamheden waren gestart voordat de bv was opgericht. De dienstverleners hadden daartoe overeenkomsten gesloten met de buitenlandse vennootschap voor wie het herfinancieringstraject was bedoeld. Deze omstandigheid was voldoende voor het ontstaan van redelijke twijfel aan het afnemerschap van de bv.
De inspecteur nam als subsidiair standpunt in dat de bv diensten van de buitenlandse vennootschap heeft afgenomen en in ruil daarvoor de vergoedingen aan de dienstverleners heeft betaald. In dat geval zou de bv op grond van de verleggingsregeling de omzetbelasting verschuldigd zijn omdat de buitenlandse vennootschap geen vestiging had in Nederland en de plaats van dienst volgens de hoofdregel in Nederland was gelegen. Naar het oordeel van het hof heeft de bv (ook) voordeel gehad bij de voorbereiding van de herfinancieringsoperatie en van de diensten die de dienstverleners hebben verricht. Die voorbereiding en diensten waren noodzakelijk om de obligaties te kunnen uitgeven en vervolgens de rentedragende lening aan de buitenlandse vennootschap te kunnen verstrekken. Het hof wees op het omvangrijke offering memorandum dat met hulp van de dienstverleners is opgesteld en verspreid en dat is uitgegeven in naam van de bv als emittent van de obligaties. Het kunnen profiteren daarvan is een voordeel dat de bv heeft kunnen gebruiken in het kader van haar economische activiteit. Het verschaffen van dit voordeel vormde een dienst, die de bv heeft afgenomen in ruil voor een tegenprestatie, bestaande uit een deel van de betalingen aan de dienstverleners. Het andere deel van de betalingen aan de dienstverleners betrof een kredietfaciliteit voor de buitenlandse vennootschap, waar de bv niets mee van doen had. Voor dat gedeelte was naar het oordeel van het hof sprake van verrekening van kosten.
De bv had geen recht op aftrek van de verlegde omzetbelasting omdat zij als kredietverlener vrijgestelde prestaties verrichtte. Het gebruik van voor vrijgestelde prestaties ingekochte diensten levert geen recht op aftrek van voorbelasting op.
Documenten Belastingdienst over verhuur werkkamer in eigen woning
Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal documenten gepubliceerd over de verhuur van een werkkamer in de eigen woning. De documenten hebben betrekking op de verhuur van onzelfstandige werkkamers, dat wil zeggen zonder eigen opgang en zonder eigen sanitaire voorzieningen. De verhuur vindt plaats door de woningeigenaren aan de bv van (een van) de woningeigenaren. De vraag is of deze verhuur belast voor de omzetbelasting kan plaatsvinden.
In het werkkamer-arrest van de Hoge Raad uit 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het ter beschikking stellen van werkruimte in de woning aan de bv tegen vergoeding een economische activiteit vormt in de zin van de Btw-richtlijn 2006. Volgens de Hoge Raad is belaste verhuur van onzelfstandige gedeelten van een gebouw mogelijk.
De Belastingdienst beroept zich echter op het latere arrest van het Hof van Justitie EU uit 2016 in de zaak van de gemeente Borsele, waarin het criterium “deelname aan een markt” wordt opgevoerd voor de beoordeling van een activiteit. De terbeschikkingstelling van een werkkamer in de woning geschiedt niet op de markt voor de verhuur van bedrijfsruimten en is daarmee geen economische activiteit. Opmerkelijk is dat binnen de Belastingdienst wordt getwijfeld aan dit standpunt.
Wanneer sprake is van een werkruimte met zelfstandigheid accepteert de Belastingdienst wel dat sprake is van een economische activiteit bij verhuur aan de bv. Belaste verhuur is dan mogelijk.
Overige heffingen
Nota van wijziging Verlaging tarief verhuurderheffing
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aangenomen motie heeft het kabinet besloten de verhuurderheffing met ingang van 2022 aan te passen. Het tarief van de verhuurderheffing wordt extra verlaagd met 0,153 procentpunt van 0,485% naar 0,332%.
Dividendbelasting
Tweede Kamer neemt wetsvoorstel conditionele bronbelasting op dividenden aan
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel ter invoering van een conditionele bronbelasting op dividenden aangenomen. Dit wetsvoorstel is een aanvulling op de Wet bronbelasting 2021 met als doel het onbelast wegstromen van dividenden vanuit Nederland naar laagbelastende landen en in misbruiksituaties te verhinderen. Een laagbelastend land kent een statutair winstbelastingtarief dat lager is dan 9%. Het wetsvoorstel is ook van toepassing op dividenden die worden uitgekeerd naar landen, die op de EU-lijst van non-coöperatieve landen staan. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking treedt.
Dividenduitkeringen binnen concernverband vinden nu nog plaats zonder inhouding van dividendbelasting. De conditionele bronbelasting moet dat voorkomen wanneer een dividenduitkering binnen een concern wordt gedaan aan een vennootschap die is gevestigd in een laagbelastende of non-coöperatieve jurisdictie. Het wetsvoorstel heeft ook betrekking op dividenduitkeringen door niet-houdstercoöperaties, aangezien deze niet zijn onderworpen aan dividendbelasting. Het tarief van de conditionele bronbelasting op dividenden is gelijk aan het hoge tarief van de vennootschapsbelasting. Dat bedraagt nu 25%, maar met ingang van 2022 vermoedelijk 25,8%.
Wijziging verzamelbesluit dividendbelasting
De staatssecretaris van Financiën heeft een verzamelbesluit betreffende de dividendbelasting gewijzigd. Toegevoegd is een onderdeel met het beleid inzake het effect van een belaste teruggaaf op fiscaal erkend gestort kapitaal.
Volgens de Wet op de Dividendbelasting vormt een gedeeltelijke teruggaaf van op aandelen gestort kapitaal een opbrengst voor de dividendbelasting als sprake is van zuivere winst. Dit is anders als de algemene vergadering van aandeelhouders heeft besloten tot deze teruggaaf en de nominale waarde van de aandelen via statutenwijziging met een gelijk bedrag wordt verminderd.
Wanneer een teruggaaf van kapitaal wordt beschouwd als een opbrengst voor de dividendbelasting, vermindert het fiscaal erkende gestorte kapitaal van de uitkerende vennootschap niet. Zou dit wel het geval zijn, wordt winst mogelijk twee keer belast met dividendbelasting. Dat is een ongewenst effect van de fictie dat in plaats van kapitaal winst wordt uitgekeerd.
Autobelastingen
Kort uitstel van betaling naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting
In verband met de coronacrisis heeft de Belastingdienst tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen. Dat gold onder meer voor de motorrijtuigenbelasting. Per 1 oktober is de Belastingdienst weer begonnen met de invordering van belastingschulden. De staatssecretaris van Financiën biedt mensen die naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting niet hebben betaald de mogelijkheid van kort uitstel van betaling. Dat geldt ook als inmiddels meer dan vier maanden zijn verstreken na de uiterste betaaldatum van de aanslag. De ontvanger kan voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting, die voor 1 oktober betaald moesten zijn, uitstel van betaling toekennen voor maximaal vier maanden, te rekenen vanaf 1 oktober 2021. Dit betekent dat als het uitstel per 1 november 2021 wordt verleend, het uitstel nog maximaal drie maanden kan bedragen.
Reactie plaatsen
Reacties