Nieuwsbrief 16 september 2021

Inkomstenbelasting

Woonplaats ab-houder in Nederland

Op grond van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen wordt iemands woonplaats aan de hand van de omstandigheden beoordeeld. Voor het oordeel dat iemand in Nederland woont moeten de omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de persoon en Nederland. Die duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land. Dat betekent dat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt.

In een procedure voor de rechtbank over een naheffingsaanslag inkomstenbelasting was de woonplaats van de belanghebbende in geschil. De belanghebbende stond sinds 2009 ingeschreven op een adres in Zwitserland. De Belastingdienst was van mening dat de woonplaats van de belanghebbende in Nederland was gelegen.

De rechtbank was van oordeel dat de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat de woonplaats van de belanghebbende in 2011 in Nederland was gelegen. Volgens eigen zeggen had de belanghebbende 31% van haar tijd in Nederland doorgebracht. De belanghebbende had de beschikking over een eigen woning in Nederland, die volledig was ingericht en onderhouden werd. De belanghebbende had in 2011 diverse Nederlandse lidmaatschappen en een Nederlandse zorgverzekering. Verder was zij in 2011 onder behandeling geweest bij Nederlandse zorgverleners en had zij in Nederland de beschikking over diverse auto’s. Aan de hand van de overgelegde Zwitserse belastingaanslagen vond de rechtbank aannemelijk dat de belanghebbende door de Zwitserse autoriteiten als inwoner van Zwitserland wordt beschouwd. Voor de toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting met Zwitserland 1951 was sprake van een dubbele woonplaats. De woonplaats wordt dan bepaald op het land waarmee de persoonlijke band het sterkst is. Het feit dat de belanghebbende tien jaar na dato de woning in Nederland nog steeds aanhield, leverde volgens de rechtbank het door de belanghebbende te ontzenuwen bewijsvermoeden op dat de persoonlijke betrekking met Nederland het nauwst is. De belanghebbende slaagde er niet in dat bewijsvermoeden te ontzenuwen.

De navorderingsaanslag had betrekking op een dividenduitdeling van € 10 miljoen door een bv waarvan de echtgenoot van de belanghebbende enig aandeelhouder was. Het dividend was niet verwerkt in de aangifte inkomstenbelasting over 2011. De navorderingsaanslag is in december 2017 opgelegd. De reguliere navorderingstermijn voor 2011 was op 31 december 2016 verstreken. Volgens de Belastingdienst was de verlengde navorderingstermijn van toepassing, omdat het dividend via buitenlandse bankrekeningen was uitbetaald. De verlengde navorderingstermijn bedraagt twaalf jaar en is van toepassing als te weinig belasting is geheven over een inkomensbestanddeel dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen.

De rechtbank vond aannemelijk gemaakt dat het gedeelte van het dividend dat per bank is uitgekeerd in het buitenland is opgekomen. Dit bedrag werd rechtstreeks op een Zwitserse bankrekening van de echtgenoot uitbetaald. Dat de bv, die het dividend uitkeerde in Nederland is gevestigd, maakt volgens de rechtbank niet uit. Het restant van het dividend is uitbetaald door verrekening met een schuld van de echtgenoot aan de bv. Van dat deel kan niet gezegd worden dat het in het buitenland is opgekomen. In zoverre was de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag daarom verminderd.


Lees meer  
 

Beantwoording vragen eigenwoningregeling

De staatssecretaris van Financiën heeft vragen die in 2018 zijn gesteld over een besluit inzake de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners beantwoord. Het besluit hangt samen met de per 1 januari 2018 gewijzigde omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen. Voor mensen die op of na 1 januari 2018 in het huwelijk treden of zijn getreden geldt een beperkte gemeenschap van goederen in plaats van de tot en met 31 december 2017 geldende algehele gemeenschap van goederen. Via het opstellen van huwelijksvoorwaarden kan een afwijkend regime worden gekozen.

Volgens de staatssecretaris is het besluit primair voortgevloeid uit de wijzigingen in de eigenwoningregeling per 1 januari 2013. De eigenwoningregeling blijkt in bepaalde gevallen niet tot de gewenste uitkomst te leiden, met name wanneer één of beide fiscale partners een eigenwoningreserve of een bestaande eigenwoningschuld heeft of hebben en zij vervolgens gezamenlijk een eigen woning aankopen en financieren. Het voornemen bestaat om de regeling met ingang van 1 januari 2022 te wijzigen.

Het besluit bevat een goedkeuring voor de toepassing van de bijleenregeling in situaties waarin een deel van de schuld niet als eigenwoningschuld wordt aangemerkt, terwijl het bedrag van de eigenwoningreserve wel volledig wordt ingezet voor financiering van de gezamenlijke woning. Daarnaast ziet het besluit op de situatie waarin een onder het overgangsregime vallende bestaande eigenwoningschuld niet volledig kan worden voortgezet omdat de fiscale partner, die pas na 1 januari 2013 een eigen woning verkrijgt, onder het aflossingsregime valt. Dit kan bij fiscale partners in bepaalde gevallen tot een niet-beoogde aftrekbeperking leiden. Het besluit biedt hiervoor een oplossing.

In het beleidsbesluit zijn in de goedkeuring de toepassing van de bijleenregeling en de toepassing van het overige eigenwoningverleden aan elkaar gekoppeld. Bij de eventuele beëindiging van het fiscale partnerschap en aankoop van een nieuwe woning moet de overnemende partner rekening houden met de helft van het eigenwoningverleden terwijl hij hier mogelijk deels geen voordeel van heeft gehad. Het is aan de fiscale partners om de voordelen van de goedkeuring in het besluit – geen beperking van de renteaftrek en een hogere eigenwoningschuld waarvan mogelijk een deel aflossingsvrij – af te wegen tegen het eventuele nadeel van overname van de helft van het eigenwoningverleden. Bij de voorgenomen codificatie van het besluit zijn de genoemde koppeling en de eventueel daarmee samenhangende nadelen niet langer aan de orde.


Lees meer  
 

Financiën niet van plan box-3-heffing direct aan te pakken

Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland in een van de massaalbezwaarprocedures over de belastingheffing in box 3 zijn Kamervragen gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de box 3-heffing voor de jaren 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd is met het discriminatieverbod van het EVRM. Een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de gelijke behandeling van ongelijke gevallen ontbreekt. De rechtbank zag geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren, omdat zij daarvoor politieke keuzes zou moeten maken, die aan de wetgever zijn. De staatssecretaris van Financiën wijst erop dat er meer zaken lopen in de massaalbezwaarprocedure. De rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod op regelniveau. Verder wijst de staatssecretaris erop dat de Hoge Raad zich nog niet over deze materie heeft uitgelaten. Het bieden van rechtsherstel zou daarom prematuur zijn. De staatssecretaris verwijst naar de nog te presenteren contourennota voor een heffing in box 3 op basis van werkelijk behaalde rendementen. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet is het wachten op het volgende kabinet om daarin keuzes te maken.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Verband tussen levering en tegenprestatie

De levering van een goed is in beginsel een economische activiteit in de zin van de Europese btw-richtlijn en daarmee een belastbare handeling in de zin van de Wet OB. Een levering wordt geacht onder bezwarende titel te zijn verricht wanneer tussen de levering van het goed en de ontvangen tegenprestatie een rechtstreeks verband bestaat. Daartoe is vereist dat tussen de leverancier en de koper een rechtsbetrekking bestaat, waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de leverancier ontvangen prijs de werkelijke tegenwaarde vormt voor het geleverde goed. Niet relevant is of de levering wordt verricht tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs of tegen een hogere of een lagere prijs dan de normale marktprijs. Het vereiste rechtstreekse verband tussen de levering en de tegenprestatie ontbreekt als het bedrag van de tegenprestatie slechts ten dele de verrichte of te verrichten prestatie vergoedt en de hoogte ervan is bepaald op basis van andere factoren die afdoen aan dat rechtstreekse verband.

Niet relevant is welk oogmerk de verkoper en de koper met de levering en de hoogte van het daarvoor bedongen bedrag hebben. Dat geldt ook als de verkoper en de koper bij het vaststellen van de tegenprestatie rekening hebben gehouden met een beoogde besparing van omzetbelasting. Die omstandigheid brengt dus niet mee dat de hoogte van een bedongen vergoeding is bepaald op basis van andere factoren, die afdoen aan het rechtstreekse verband.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag vernietigd. Het hof had geoordeeld dat het vereiste verband tussen de levering van een gebouw dat bestond uit twee basisscholen, een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf door een gemeente en de tegenprestatie ontbrak, omdat de hoogte van de vergoeding mede was bepaald door een belastingvoordeel. De Hoge Raad heeft de procedure voor verdere behandeling verwezen naar Hof Amsterdam.


Lees meer  
 

Levering slooppand of bouwterrein?

De levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. Er geldt een uitzondering op de vrijstelling voor de levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaar na de eerste ingebruikneming en voor de levering van een bouwterrein. Als bouwterrein wordt aangemerkt onbebouwde grond, die bestemd is om te worden bebouwd met één of meer gebouwen.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de levering van de onroerende zaak, gecombineerd met in de akte van levering genoemde werkzaamheden, waaronder het saneren en bouwrijp maken van de grond, twee afzonderlijke prestaties betrof of één samengestelde handeling. De werkzaamheden kwamen voor rekening en risico van de verkoper.

Volgens het hof was het doel van partijen de levering van een bouwterrein. Het zou kunstmatig zijn om de levering van het perceel grond en de daaropvolgende werkzaamheden als niet met elkaar verbonden handelingen te beschouwen, omdat het terrein pas na de werkzaamheden bruikbaar was voor het realiseren van de door de koper beoogde nieuwbouw. Naar het oordeel van het hof was sprake van de levering van een bouwterrein en heeft de inspecteur terecht aan de verkoper een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.


Lees meer  
 

Intracommunautaire verwerving nieuwe auto

Omzetbelasting wordt onder meer geheven ter zake van de intracommunautaire verwerving van een nieuw vervoermiddel in Nederland. Voor de omzetbelasting geldt een auto als een nieuwe auto wanneer deze niet langer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen en maximaal 6.000 km heeft afgelegd.

De belastingdienst legde vanwege de intracommunautaire verwering van een nieuwe auto een naheffingsaanslag omzetbelasting op. Het betrof een door een in Nederland wonende werknemer in Duitsland gekochte auto, die de werknemer vervolgens doorverkocht aan zijn werkgever. Niet in geschil was dat de auto aan en door de werknemer was geleverd en dat de auto kwalificeerde als een nieuw vervoermiddel. Evenmin was in geschil dat het vervoer van de auto van Duitsland naar Nederland moest worden toegerekend aan de levering door de dealer aan de werknemer en niet aan de levering door de werknemer aan zijn werkgever.

Hof Arnhem-Leeuwarden stelde vast dat de werknemer een intracommunautaire verwerving van de auto in Nederland heeft verricht. De werknemer bestreed de naheffingsaanslag omdat sprake was van een dubbele heffing, namelijk van Duitse btw op de aankoop en omzetbelasting op de intracommunautaire verwerving. Volgens hem zou in Nederland rekening moeten worden gehouden met de al in Duitsland betaalde Duitse btw, die op de auto is blijven drukken.

De btw-richtlijn 2006 kent echter de mogelijkheid om een in een andere lidstaat gekochte auto vrij van buitenlandse btw in Nederland te verwerven door tijdig teruggaaf te vragen van de in het buitenland geheven btw. De werknemer heeft de daarvoor geldende termijn ongebruikt laten verstrijken. Daar hoeft de Nederlandse Belastingdienst geen rekening mee te houden. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Nota van wijziging voorstel Verzamelwet SZW 2022

Bij de Tweede Kamer is het SZW 2022 in behandeling. De minister van SZW heeft een nota van wijziging op het wetsvoorstel ingediend. De nota van wijziging bevat enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen. De meeste wijzigingen hebben geen financiële consequenties. Een van de wijzigingen betreft een naamswijziging van de Inspectie SZW in Nederlandse Arbeidsinspectie.

Werkgevers en gemeenten hebben gevraagd om een onderdeel betreffende een wijziging van de no-riskpolis uit het controversieel verklaarde wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief over te hevelen naar de Verzamelwet SZW 2022, zodat dit onderdeel op 1 januari 2022 in werking kan treden. Via de nota van wijziging wordt aan deze wens tegemoetgekomen. Volgens de minister is dit onderdeel technisch van aard en niet omstreden. Door de wijziging worden administratieve knelpunten in de uitvoering van de no-riskpolis voor werkgevers weggenomen.

In de Wet financiering sociale verzekeringen wordt de wijze van indexeren van het maximumdagloon en het maximumpremieloon aangepast. Nu stijgt het maximumpremieloon mee met het minimumloon per dag, terwijl de uitkeringen stijgen met het minimumloon per maand. Het maximumdagloon is op dit moment gedefinieerd als het maximumpremieloon gedeeld door 261. Het maximumpremieloon wordt naar beneden afgerond op hele euro’s. Het maximumdagloon wordt afgerond op hele eurocenten. Na de wijziging wordt het maximumpremieloon vastgesteld op een veelvoud van 2,61. Omdat het maximumdagloon gelijk is aan 1/261e van het maximumpremieloon, stijgen beide voortaan altijd in exact dezelfde mate. Voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen wordt het maximumpremieloon op jaarbasis afgerond op hele euro’s.

De nieuwe indexeringswijze treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Daardoor wordt deze van toepassing op indexeringen die plaatsvinden vanaf die datum. Op de indexeringen die daarvoor zijn gedaan, waaronder de indexering die ingaat op 1 januari 2022, blijft de oude indexeringswijze van toepassing.

In de Wet WIA wordt verduidelijkt dat het UWV een voorschot op grond van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) kan verhalen op de eigenrisicodrager WGA. Het UWV verstrekt een voorschot als niet tijdig op de WIA-aanvraag kan worden beslist, om te voorkomen dat iemand zonder inkomen komt te zitten na het aflopen van de loondoorbetaling bij ziekte of ziektewet.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.