Belastingplan 2025
Tarieven en heffingskortingen 2025
Het pakket Belastingplan 2025 bestaat uit tien wetsvoorstellen met een breed palet aan fiscale maatregelen. De tarieven en heffingskortingen in de inkomstenbelasting zien er als volgt uit.
2024 2025
Tarief schijf 1 36.97% 35,82%
Tarief schijf 2 36,97% 37,48%
Tarief schijf 3 49,5% 49,5%
Grens schijf 1 € 38.089 € 38.441
Grens schijf 2 € 75.519 € 76.817
Algemene heffingskorting, maximaal € 3.362 € 3.068
Arbeidskorting, maximaal € 5.532 € 5.599
IACK, maximaal € 2.950 € 2.986
Jonggehandicaptenkorting € 898 € 909
Zelfstandigenaftrek € 3.750 € 2.470
Mkb-winstvrijstelling 13,31% 12,7%
Terugdraaien verhoging box 2-tarief
Het kabinet stelt voor om het tarief van de tweede schijf van box 2 van 33% te verlagen naar 31%.
Vrijstelling in box 3
Voor bepaalde vermogensrechten in verband met het herstel van aardbevingsschade in Groningen en Noord-Drenthe wordt een vrijstelling in box 3 ingevoerd. De waarde van deze vermogensrechten wordt niet meegenomen in de vermogenstoets voor inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen.
Aftrekposten inkomstenbelasting
Kosten werkruimte
De regeling inzake de aftrek van kosten en lasten die verband houden met een niet-zelfstandige werkruimte in een tot het ondernemingsvermogen behorende woning wordt verduidelijkt. In lijn met jurisprudentie en parlementaire geschiedenis komen dergelijke kosten en lasten, die in een verhuursituatie door de huurder plegen te worden gedragen, niet voor aftrek in aanmerking. Het gaat dan om uitgaven voor de inrichting en kosten voor gas, water en licht.
Aanpassing vervoerskosten aftrek specifieke zorgkosten
Voorstel voor de kosten van vervoer voor het verkrijgen van medische hulp en hulpmiddelen is om uit te gaan van € 0,23 per kilometer indien gereisd wordt per auto, niet zijnde een taxi. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag van reiskosten voor de weekenduitgaven voor gehandicapten en aan de maximale onbelaste reiskostenvergoeding die werkgevers aan werknemers mogen verstrekken. Hierdoor is het niet langer nodig de werkelijke autokosten op jaarbasis te berekenen.
Voorstel voor leefkilometers
Voor iedereen, die recht op de aftrek voor extra vervoerskosten heeft, geldt een forfaitair bedrag van € 925, ongeacht de werkelijke totale kosten. Een eventuele vergoeding die belastingplichtige ontvangt of had kunnen ontvangen moet hierop in mindering worden gebracht.
Voorgestelde wijzigingen vennootschapsbelasting
Earningstrippingmaatregel
De earningstrippingmaatregel beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten van geldleningen (saldo aan renten). Het saldo komt niet in aftrek voor zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 20% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Het kabinet stelt voor de drempel van 20% van de winst te verhogen naar 25%. Bij de invoering van de maatregel is onderkend dat een belastingplichtige zich kan ‘opknippen’ in verschillende vennootschappen om aftrekbeperking te voorkomen. In de praktijk blijkt dat met name bij verhuurd vastgoed van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Het kabinet stelt voor om met ingang van 1 januari 2025 de aftrekruimte van de earningstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten.
Aanpassing liquidatieverliesregeling
Het kabinet stelt voor om de liquidatieverliesregeling op twee onderdelen te wijzigen. De liquidatieverliesregeling is een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Een liquidatieverlies op een deelneming is het negatieve verschil tussen het voor de deelneming opgeofferde bedrag en de ontvangen liquidatie-uitkering. Dat verlies is aftrekbaar. De eerste wijziging betreft de berekening van het voor de deelneming opgeofferde bedrag. Bij de berekening van het opgeofferde bedrag wordt tevens rekening gehouden met een door die belastingplichtige ten gunste van de belastbare winst teruggenomen afwaardering van een vordering op de deelneming, zonder dat een bedrag gelijk aan de afwaardering aan de opwaarderingsreserve wordt toegevoegd. De tweede voorgestelde wijziging heeft betrekking op de tussenhoudsterbepaling in de liquidatieverliesregeling. Deze bepaling strekt er mede toe te voorkomen dat een niet-aftrekbaar negatief deelnemingsresultaat van een tussenhoudster wordt omgezet in een aftrekbaar liquidatieverlies van de houdstermaatschappij. Met de voorgestelde wijziging in de tussenhoudsterbepaling sluit de wettelijke regeling voortaan beter aan bij doel en strekking daarvan.
Aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling
Per 1 januari 2022 is een beperking van de verliesverrekening in de Vpb ingevoerd. Verliezen tot een bedrag van € 1 miljoen zijn volledig verrekenbaar met de belastbare winst. Voor het meerdere is een verlies slechts verrekenbaar met 50% van de resterende belastbare winst. Een belastingplichtige mag de kwijtscheldingswinstvrijstelling toepassen op winsten, die ontstaan als een schuldeiser afziet van het innen van een niet voor verwezenlijking vatbaar recht. De vrijstelling is slechts van toepassing voor het deel van de kwijtscheldingswinst dat hoger is dan de som van het geleden verlies en de te verrekenen verliezen uit het verleden. Bij de aanwezigheid van te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen en een belastbare winst inclusief kwijtscheldingswinst van meer dan € 1 miljoen is altijd Vpb verschuldigd. Deze uitwerking lijkt strijdig met de doelstelling van de op 1 januari 2021 in werking getreden Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA), omdat er na het bereiken van een akkoord alsnog een belastingschuld kan ontstaan. Daarom wordt voorgesteld de kwijtscheldingswinstvrijstelling aan te passen. In situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen wordt de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover deze de overigens in het jaar geleden verliezen overtreft. Voor situaties met te verrekenen verliezen tot een maximum van € 1 miljoen blijft het huidige systeem gelden.
Beperking giftenregelingen
Voorgesteld wordt met ingang van 1 januari 2025 de regeling geven uit de vennootschap af te schaffen en voor giften gedaan op of na 1 januari 2025 de giftenaftrek af te schaffen. De regeling geven uit de vennootschap ziet op uitgaven, die niet-zakelijk zijn en voor de Vpb behoren te worden gezien als uitdelingen aan de aandeelhouder. De giftenaftrek in de IB blijft ongewijzigd.
Wet excessief lenen en samenwerkingsverbanden
De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap regelt dat als een aanmerkelijkbelanghouder meer dan € 500.000 leent van de eigen vennootschap, het bovenmatige deel wordt belast in box 2. Het maximumbedrag wordt vervolgens verhoogd met het bedrag van dit bovenmatige deel. In beginsel worden alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen in aanmerking genomen. Daardoor kunnen dubbeltellingen ontstaan in het geval een participant in een samenwerkingsverband een aanmerkelijk belang heeft in een bv, die een lening heeft verstrekt aan dat samenwerkingsverband. De dubbeltelling ontstaat doordat een crediteur van een personenvennootschap volgens het private recht twee samenlopende vorderingsrechten heeft die onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld.
De voorgestelde maatregel regelt dat verplichtingen die voortkomen uit de verbondenheid van de participanten in een samenwerkingsverband, worden uitgesloten van het schuldenbegrip. Daarnaast wordt een samentelbepaling ingevoerd voor situaties waarin een schuld voor meer dan de nominale waarde bij verschillende belastingplichtigen die participeren in een samenwerkingsverband in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het fictief regulier voordeel.
Wijzigingen loonbelasting
Gerichte vrijstelling voor OV-abonnementen
Via het Belastingplan 2024 is de gerichte vrijstelling voor OV-kaarten en voordeelurenkaarten verruimd. Daarmee is beoogd ook het privégebruik van een OV-kaart die door de inhoudingsplichtige wordt vergoed of verstrekt onder voorwaarden gericht vrij te stellen. De gerichte vrijstelling voor een verstrekte OV-kaart is niet helemaal juist geregeld. Daarom wordt voorgesteld de huidige tekst op dat punt aan te passen.
Tevens wordt voorgesteld het onderscheid tussen reizen per Nederlands openbaar vervoer en reizen met ander openbaar vervoer te laten vervallen.
Bijtelling bestelauto
Voor bestelauto’s gelden onder voorwaarden enkele uitzonderingen op algemene regel voor de bijtelling wegens privégebruik. Voor bestelauto’s, die naar aard en inrichting alleen geschikt zijn voor het vervoeren van goederen, is in principe geen sprake van bijtelling of onttrekking in de loon- of inkomstenbelasting. Voor bestelauto’s, die doorlopend afwisselend worden gebruikt door twee of meer werknemers, is de inhoudingsplichtige een eindheffing verschuldigd naar een vast bedrag per jaar per bestelauto. Die eindheffing bedraagt nu € 300. Dat bedrag gaat per 1 januari 2025 omhoog naar € 438 en wordt met ingang van 1 januari 2026 jaarlijks geïndexeerd.
Wijzigingen omzetbelasting per 1 januari 2026
Diensten aan onroerende zaken
In de Wet OB 1968 is een regeling opgenomen voor herziening van de vooraftrek van btw bij wijziging van het gebruik van een investeringsgoed. De wet voorziet momenteel niet in de mogelijkheid om btw die op diensten drukt over een aantal jaren te herzien. Het past in de systematiek van de btw en het beginsel van de fiscale neutraliteit om een dienst, die meerjarig is, te volgen om de btw-aftrek te laten aansluiten bij het daadwerkelijke gebruik van de dienst. De btw-richtlijn staat de lidstaten toe om een herzieningsregeling toe te passen op diensten die de kenmerken bezitten van investeringsgoederen. Dit zijn diensten met een duurzaam karakter. Door een uitbreiding van de herzieningsregeling naar dergelijke diensten wordt de initieel in aftrek gebrachte btw in overeenstemming gebracht met het gebruik van het object voor belaste of vrijgestelde prestaties in die periode. Er is gekozen voor een herzieningstermijn van vijf boekjaren. Om te voorkomen dat kleine investeringsdiensten onder de maatregel vallen, wordt een drempelbedrag van € 30.000 per investeringsdienst ingevoerd. Deze maatregel treedt per 1 januari 2026 in werking.
Laag tarief
Voorgesteld wordt het verlaagde btw-tarief voor een aantal posten te laten vervallen per 1 januari 2026. Het gaat om het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden en om bepaalde culturele goederen en diensten. De afschaffing van het lage tarief geldt niet voor het geven van gelegenheid tot kamperen en voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, circussen, dierentuinen en bioscopen.
Voorgestelde wijzigingen autobelastingen
Vereenvoudiging van de voertuigclassificaties
Voorgesteld wordt om voor de autobelastingen aan te sluiten bij de definities van voertuigen in het kentekenregister. Het voorstel heeft gevolgen voor de definities van personenauto en bestelauto. De aansluiting bij de definities van het kentekenregister werkt door naar de bijtellingsregels in de loon- en inkomstenbelasting.
Vervallen tarieftabel in de bpm voor PHEV’s
De Wet bpm bevat een specifieke tarieftabel voor plug-in hybride voertuigen (PHEV's). In verband met recente wijzigingen in de Europese regelgeving wordt voorgesteld om vanaf 1 januari 2025 af te zien van de specifieke PHEV-tarieftabel. De methode aan de hand waarvan de CO2-uitstoot van een PHEV wordt vastgesteld wordt gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 en 1 januari 2027. De CO2-waarde van een PHEV komt door deze methode dichter bij de praktijkuitstoot te liggen.
Vervallen bpm-vrijstelling voor de bestelauto van een ondernemer
Als gevolg van het Belastingplan 2023 vervalt de bpm-vrijstelling voor de bestelauto van een ondernemer per 1 januari 2025. Met ingang van deze datum wordt de grondslag van de bpm voor bestelauto’s de CO2-uitstoot. Er komt een specifiek forfait voor bestelauto’s waarvoor geen CO2-uitstootwaarde op basis van de WLTP is vastgesteld.
Voor een bestelauto voor een gehandicapte kan de teruggaafregeling gebruikt worden zonder dat de bpm eerst moet worden voorgefinancierd. Hierdoor ontstaat ook ruimte om in alle gevallen de bpm te heffen van degene die de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving van een bestelauto aanvraagt.
Tariefkorting in de mrb voor emissievrije personenauto’s
Emissievrije personenauto’s zijn door het gewicht van de accu zwaarder dan vergelijkbare fossiele auto’s. Op dit moment betalen bezitters van een emissievrij voertuig geen mrb en per 1 januari 2025 een kwarttarief. Vanaf 1 januari 2026 geldt een aangepaste tariefkorting van 25% in de mrb. Vanaf 2030 vervalt de korting. De tariefkorting geldt zowel voor het rijksdeel als voor de provinciale opcenten. Deze maatregel maakt de aanschaf van zowel nieuwe als tweedehands elektrische personenauto’s aantrekkelijker.
Energiebelastingen
Wijziging energiebelastingtarieven op aardgas
De energierekening voor aardgas is de afgelopen jaren gestegen door de verhoging van de leveringstarieven, netbeheerskosten en energiebelastingtarieven. Ter compensatie stelt het kabinet voor de energiebelasting op aardgas tot een verbruik van 170.000 m3 te verlagen met 2,8 cent per m3 in 2025, oplopend naar 4,8 cent per m3 in 2030 (in prijspeil 2024).
Separaat tarief voor waterstof in de energiebelasting
In de energiebelasting wordt energetisch verbruik van waterstof nu nog hetzelfde belast als energetisch verbruik van aardgas. Het kabinet wil per 1 januari 2026 een separaat tarief invoeren voor het energetisch verbruik van waterstof in de energiebelasting. Dat tarief zal lager zijn dan het tarief voor aardgas. Daarmee wordt voorkomen dat de energiebelasting een remmende werking heeft op de energetische toepassing van waterstof waar het als vervanging kan dienen voor aardgas.
Grondslag groen gas
Onder de CO2-heffing glastuinbouw moet belasting worden betaald over het aantal ton kooldioxide dat is veroorzaakt op basis van het aantal normaalkubiekemeters aardgas dat door het glastuinbouwbedrijf of het energiebedrijf voor glastuinbouw is verstookt. Onder de huidige CO2-heffing wordt ook het gebruik van groen gas belast. Het kabinet vindt dit onwenselijk. Het uitzonderen van groen gas in de heffingsgrondslag is complex. De grondslag wordt daarom nog niet in dit Belastingplan gewijzigd. Het kabinet heeft het voornemen om de CO2-heffing glastuinbouw in 2025 te evalueren.
Accijns
De accijnstarieven voor ongelode benzine, diesel en LPG zijn sinds 1 april 2022 verlaagd. Per 1 juli 2023 is de verlaging gedeeltelijk teruggedraaid. Het kabinet stelt voor om deze verlaagde accijnstarieven te verlengen tot en met 31 december 2025. Evenals per 1 januari 2024 worden de tarieven per 1 januari 2025 niet geïndexeerd.
Voorstellen dividendbelasting
Behoud inkoopfaciliteit
In Nederland is de inkoop van aandelen in principe belast met dividendbelasting. Op basis van de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting is een aandeleninkoop door een beursfonds onder voorwaarden vrijgesteld van dividendbelasting. Deze inkoopfaciliteit is ingevoerd zodat de inkoop van aandelen door Nederlandse beursfondsen fiscaal niet nadeliger wordt behandeld dan de inkoop van aandelen door buitenlandse concurrenten. Met het Belastingplan 2024 zou de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 worden afgeschaft. Dat wordt teruggedraaid.
Wijziging inhoudingsvrijstelling
Voorgesteld wordt om de keuzemogelijkheid voor een inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting aan te passen. Indien een inhoudingsvrijstelling van toepassing is, hoeft geen dividendbelasting te worden ingehouden. Toepassing van de inhoudingsvrijstelling in deelnemingssituaties en binnen een fiscale eenheid is nu een keuze. Deze keuzemogelijkheid vervalt; de inhoudingsvrijstelling wordt in deze situaties verplicht.
Aanpassingen kindgebonden budget
Het kabinet stelt een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor. Het maximumbedrag voor het eerste kind gaat van € 2.436 in 2024 naar € 2.511. De afbouw van de bedragen gaat van 6,75% in 2024 naar 7,10%. De verhoging van het kindgebonden budget voor een ouder, die geen partner heeft, daalt van € 3.480 naar € 3.389 in 2025.
Daarnaast stelt het kabinet de volgende aanpassingen voor:
- Het verhogen van het maximumbedrag van het eerste kind met € 66 in 2026, € 64 in 2027 en € 66 in 2028.
- Het verhogen van het maximumbedrag voor het tweede en volgende kind met € 66 in 2026, € 64 in 2027 en € 66 in 2028.
- Het verhogen van het afbouwpercentage naar 7,60 per 1 januari 2026.
- Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,05 per 1 januari 2027.
- Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,50 per 1 januari 2028.
Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025
Met de Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 zijn de volgende maatregelen ingevoerd in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregelingen aanmerkelijk belang (DSR ab):
- aan derden verhuurde onroerende zaken kwalificeren niet voor de BOR en de DSR ab;
- de doelmatigheidsmarge van 5% voor beleggingsvermogen in de BOR en de DSR ab is afgeschaft;
- bedrijfsmiddelen die zowel privé als zakelijk worden gebruikt, kwalificeren slechts voor de BOR en DSR ab voor zover deze in de onderneming worden gebruikt;
- de dienstbetrekkingseis in de DSR ab is vervallen;
- er geldt een minimumleeftijd van 21 jaar voor de verkrijger bij schenking van een ab voor de DSR ab en voor schenking voor de BOR;
- de volledige vrijstelling in de BOR geldt tot een goingconcernwaarde van € 1,5 miljoen. Daarboven geldt een vrijstelling van 75%;
- de verwateringsregeling in de BOR en de DSR ab is verruimd door het laten vervallen van de eis dat een indirect belang ten minste 0,5% moet bedragen voor bepaalde familiesituaties;
- de toegang tot de BOR is uitgebreid tot kleine aandelenbelangen als de schenker of erflater samen met familieleden een belang van ten minste 25% in een bedrijf houdt.
De eerste maatregel is per 1 januari 2024 in werking getreden. De maatregelen 2 tot en met 8 treden in werking op 1 januari 2025.
Het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 bevat de volgende maatregelen in de BOR en de DSR ab:
- de toegang tot beide regelingen wordt beperkt tot gewone aandelen met een minimaal belang van 5% van het geplaatste kapitaal;
- de bezits- en de voortzettingseis in de BOR worden versoepeld. De voortzettingseis wordt beperkt tot drie jaar;
- onbedoeld gebruik van de BOR op (zeer) hoge leeftijd wordt aangepakt;
- een specifieke constructie met een bedrijfsopvolgingscarrousel wordt aangepakt;
- de inwerkingtredingsdatum van de verruiming van de verwateringsregeling en de toegang voor kleine familiebelangen wordt gewijzigd van 1 januari 2025 naar een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip; en
- het salderen van de schuld met de waarde van ter beschikking gestelde onroerende zaken en enkele wetstechnische verbeteringen.
Aanvullingen op Belastingplan
Een aantal voorgenomen maatregelen is nog niet in het pakket Belastingplan 2025 opgenomen. Deze maatregelen zullen via nota’s van wijziging worden toegevoegd. Het gaat om de volgende maatregelen:
- Een wijziging van de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling.
- Aanpassen van de definitie van preferente aandelen in het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025.
- Begripsbepaling EAN-code in de Wet belastingen op milieugrondslag.
- Bijstellen van de hoogte proceskostenvergoeding WOZ- en bpm-bezwaarzaken in reactie op een arrest van de Hoge Raad.
- Het gedeeltelijk terugdraaien van de versobering van de 30%-regeling en verhoging salarisnorm door de invoering van een constant forfait van 27% per 1 januari 2027. In de jaren 2025 en 2026 geldt een percentage van 30. De salarisnorm wordt verhoogd van € 46.107 naar € 50.436 (prijzen 2024). Voor ingekomen werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad gaat het normsalaris van € 35.048 naar € 38.338 (prijzen 2024). Voor ingekomen werknemers, die vóór 2024 de 30%-regeling hebben toegepast blijven tot het einde van de looptijd het percentage van 30 en de oude (geïndexeerde) salarisnormen gelden.
- Met ingang van 1 januari 2026 wordt het algemene tarief in de overdrachtsbelasting voor woningen verlaagd van 10,4% naar 8%. Dit nieuwe tarief is van toepassing op alle verkrijgingen van woningen waarop niet het bestaande verlaagde tarief van 2% of een vrijstelling van toepassing is.
Invorderingsrente
Sinds 1 januari 2013 wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht wanneer een belastingaanslag, waarvan de betalingstermijn is verstreken, wordt verrekend met een terug te geven bedrag als gevolg van verliesverrekening. Dat is niet in lijn met de regel dat een belastingschuldige invorderingsrente is verschuldigd nadat de enige of laatste betalingstermijn is verstreken. Daarom wordt dat aangepast, zodat bij achterwaartse verliesverrekening wel invorderingsrente in rekening wordt gebracht. Deze wijziging zal op een bij koninklijk besluit te bepalen moment in werking treden.
Aanpassingen toeslagen
Partnerbegrip
Er geldt een uitzondering op het partnerbegrip bij bloed- of aanverwantschap in de eerste graad als één van beiden jonger is dan 27 jaar. Een ouder en een kind van 27 jaar of ouder kunnen dus elkaars toeslagpartner worden als zij op hetzelfde adres gaan wonen. Voorgesteld wordt om de leeftijdsgrens voor het partnerschap in de toeslagen te schrappen, zodat verwanten in de eerste graad geen toeslagpartner meer kunnen worden. Daarnaast wordt voorgesteld de doorwerkingsbepaling van het toeslagenpartnerbegrip naar het fiscaal partnerbegrip te schrappen.
Toetsingsinkomen
Voor de hoogte van toeslagen is het toetsingsinkomen van belang. Hierbij wordt aangesloten bij het inkomen in box 1 van de Wet IB 2001, zonder rekening te houden met te verrekenen verliezen. Bij een zakelijke kwijtschelding van een schuld van een ondernemer ontstaat kwijtscheldingswinst. Deze winst is vrijgesteld van inkomstenbelasting, voor zover er geen te verrekenen verliezen zijn. Een kwijtscheldingswinst leidt tot een hoger toetsingsinkomen als er wel te verrekenen verliezen zijn. De staatssecretaris heeft vooruitlopend op wetgeving goedgekeurd dat bij het toetsingsinkomen geen rekening wordt gehouden met niet vrijgestelde kwijtscheldingswinst. Deze goedkeuring wordt nu in de wet opgenomen.
Nieuw groepsbegrip in de bronbelasting
Nederland kent een conditionele bronbelasting op renten, dividenden en royalty’s die worden betaald door een Nederlands lichaam aan een gelieerd lichaam dat gevestigd is in een laagbelastende jurisdictie. De gelieerdheid tussen lichamen wordt getoetst aan de hand van een kwalificerend belang. Dit belang kan mede worden bepaald op basis van de aanwezigheid van een zogenoemde samenwerkende groep. Het groepsbegrip is ontleend aan de vennootschapsbelasting, maar past niet goed binnen de doelstelling van de bronbelasting. Daarom wordt een nieuw groepsbegrip ingevoerd, dat wordt aangeduid als ’kwalificerende eenheid’. Het begrip richt zich op situaties waarin lichamen gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan. Hiervoor is vereist dat partijen gezamenlijk handelen, door bijvoorbeeld afspraken te maken die ertoe leiden dat er geen sprake is van een kwalificerend belang.
Reactie plaatsen
Reacties