Ondernemingswinst
Evaluatie landbouwvrijstelling
Onlangs is een periodieke evaluatie van de landbouwvrijstelling uitgevoerd. Het rapport van de evaluatie is aan de Tweede Kamer aangeboden. Volgens het onderzoeksbureau SEO is de regeling niet doeltreffend en ook niet doelmatig. De regeling kan volgens de onderzoekers niet gerechtvaardigd worden uit het realiseren van eventuele wenselijke neveneffecten. De conclusie is dat afschaffing van de landbouwvrijstelling met een overgangsregeling de logische beleidsoptie is.
De minister van LNV en de staatssecretaris van Financiën laten het aan een volgend kabinet over om de uitkomsten van de evaluatie te wegen en te beoordelen of vervolgstappen moeten worden genomen naar aanleiding van deze evaluatie.
Omzetbelasting
Geen opgewekt vertrouwen uit eerder boekenonderzoek
Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting bestond uit vier bv’s. Een van deze bv’s heeft in 2006 de aandelen gekocht van een producent van vislokvoeders. De activa en passiva van deze vennootschap zijn in een nieuw opgerichte bv ingebracht. Deze bv is onderdeel van de fiscale eenheid. De productie van vislokvoeders is in 2011 gestaakt. Sindsdien wordt er op beperkte schaal in vislokvoeders gehandeld. Bij de oorspronkelijke producent heeft in 1995 een boekenonderzoek plaatsgevonden voor de omzetbelasting. Daarin is vermeld dat op een aantal prestaties het verlaagde tarief van toepassing is. In 2017 en 2018 heeft bij de fiscale eenheid een boekenonderzoek plaatsgevonden voor de omzetbelasting 2015. In het rapport van het boekenonderzoek staat dat geen vertrouwen kan worden ontleend aan het rapport uit 1995, omdat het een andere vennootschap met andere activiteiten betreft.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan de fiscale eenheid naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd met verzuimboetes. Er volgde een procedure over de aanslagen en de boetes. Het geschil spitste zich toe op de vraag of op vislokvoer het verlaagde tarief van de omzetbelasting van toepassing was op grond van het vertrouwensbeginsel.
Hof Den Bosch stelde vast, dat de inspecteur zich in het controlerapport uit 1995 niet expliciet heeft uitgelaten over de vraag of op vislokvoer het verlaagde tarief van de omzetbelasting van toepassing is. Daarmee heeft de inspecteur geen toezegging gedaan waaraan hij gebonden is. De fiscale eenheid mocht ook niet aannemen dat de inspecteur de vraag, of het verlaagde tarief van toepassing was, bij het boekenonderzoek in 1995 op haar fiscale merites heeft beoordeeld. Niet gesteld of aannemelijk is gemaakt, dat de vraag of op vislokvoer het verlaagde tarief van toepassing was, van zodanig belang is dat zij in 1995 niet aan de aandacht van de controleur kan zijn ontsnapt. Het hof is van oordeel dat de fiscale eenheid niet heeft mogen aannemen dat het verlaagde tarief van toepassing is. De inspecteur heeft terecht naheffingsaanslagen opgelegd. Wel dienen deze te worden verminderd door herrekening, omdat de fiscale eenheid de nageheven belasting niet kan verhalen op de afnemers.
Arbeidsrecht
Arbeidsverhouding verstoord door verschil van inzicht over vaccineren
Een internationaal opererend baggerbedrijf heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met de directeur veiligheid te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De arbeidsverhouding is verstoord door een verschil van inzicht over het vaccineren tegen het coronavirus. Het bedrijf heeft uit een oogpunt van veiligheid alle personeelsleden opgeroepen zich te laten vaccineren. De directeur veiligheid wenste zich niet te laten vaccineren. De opvatting van de directeur over vaccineren stond haaks op het veiligheidsbeleid van het bedrijf. De directeur heeft de direct leidinggevende niet uit eigen beweging op de hoogte gesteld van het vaccinatiestandpunt, maar dit wel kenbaar gemaakt in het managementteam van de afdeling veiligheid.
De directeur heeft geen verweer gevoerd tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar meent dat de verstoorde arbeidsverhouding aan de werkgever is te wijten en verzoekt daarom om een billijke vergoeding.
Hof Den Haag is net als de kantonrechter van oordeel dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en wijst het verzoek om een billijke vergoeding af. De werkgever heeft de keuze van een werknemer om zich niet te laten vaccineren te respecteren. Wel had de werknemer als directeur veiligheid van het bedrijf daarover openheid van zaken moeten geven aan de leidinggevende. De werkgever heeft verwijtbaar gehandeld door onmiddellijk op het einde van de arbeidsovereenkomst aan te sturen. Omdat de directeur daar aanvankelijk in mee ging en de werkgever het loon lange tijd heeft doorbetaald, is geen sprake van ernstige verwijtbaarheid. De arbeidsovereenkomst is ontbonden onder toekenning van de transitievergoeding, maar zonder toekenning van een billijke vergoeding.
Successiewet
Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling na splitsing concern
De bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat op verzoek een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting wordt verleend voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Onder ondernemingsvermogen worden ook aanmerkelijkbelangaandelen in een vennootschap verstaan, mits de vennootschap een materiëele onderneming drijft. Voor toepassing van de regeling bij schenking moet de schenker de aanmerkelijkbelangaandelen ten minste vijf jaar in bezit hebben gehad. Dat is de directe bezitstermijn. De vennootschap moet ten minste vijf jaar een onderneming hebben gedreven. Dat is de indirecte bezitstermijn. De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op de waarde van de materiële onderneming, vermeerderd met de waarde van beleggingsvermogen voor zover dat niet meer bedraagt dan 5% van de waarde van de materiële onderneming.
Een schenker had via een holding-bv een belang van 49% in een andere bv, die twee activiteiten verrichtte. Een andere holding-bv had de overige 51% van de aandelen. In 2011 werd de bv gesplitst en kreeg de schenker een 100%-belang in activiteit 1. De voormalige 51%-aandeelhouder kreeg door de splitsing een 100%-belang in activiteit 2. De schenking van het aanmerkelijk belang vond plaats in 2013. Volgens de rechtbank was op dat moment voor slechts 49% voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. Voor de bij de splitsing verkregen 51% van deze activiteit was dat niet het geval. De bedrijfsopvolgingsregeling was naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk van toepassing.
In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch anders. De bv dreef volgens het hof slechts één onderneming. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de splitsing van de activiteiten een 100%-belang geworden in de onderneming, die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Volgens het hof is niet relevant of en in hoeverre de schenker voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. De omstandigheid, dat het belang van de schenker voor de splitsing de gehele onderneming omvatte, staat aan de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet in de weg.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Voor de indirecte bezitstermijn is mede van belang of de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of de schenker bij de splitsing een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet. Daarom had het hof moeten beoordelen of de inspecteur terecht heeft gesteld dat de dochtermaatschappijen voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Het hof heeft dat niet gedaan. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Omdat de belanghebbende een hogere vrijstelling bepleit dan door de inspecteur is toegekend, dient hij volgens het hof aannemelijk te maken dat de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden. Naar het oordeel van het hof is hij daar niet in geslaagd.
Met name is de belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van één centrale leiding. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van de dochtervennootschappen zodanig samenhingen dat zij één objectieve onderneming vormden. Het verschil in klantenbestand en doelgroep van beide activiteiten is te groot om van een enkele onderneming te kunnen spreken.
Het hof heeft het oordeel van de rechtbank, dat de bedrijfsopvolgingsregeling slechts gedeeltelijk van toepassing is, onderschreven.
Overige heffingen
Naheffing parkeerbelasting terecht opgelegd?
Een gebeurtenis in Almere werpt licht op een interessante fiscale kwestie omtrent parkeerbelasting en naheffingsaanslagen. Dit verhaal begint wanneer een auto-eigenaar besluit te parkeren op een locatie waar het eerste uur parkeren gratis is, maar daarna een tarief van € 1 per uur geldt. Na het gratis uur te hebben overschreden zonder te hebben betaald, ontving de eigenaar een naheffingsaanslag: alleen bestaande uit de kosten voor het opleggen ervan, zonder daadwerkelijke parkeerbelasting.
Geen parkeerbelasting verschuldigd
De auto-eigenaar betwistte de naheffingsaanslag met als grond dat er geen parkeerbelasting verschuldigd is voor het eerste uur, en dus een naheffingsaanslag niet op zijn plaats zou zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de naheffingsaanslag door te verwijzen naar precedenten waarin soortgelijke naheffingen als rechtmatig werden beschouwd, zelfs bij een nultarief voor het eerste uur.
Verschil
Deze zaak kwam voor de rechter, waarbij een verschil in de feiten zich voordeed ten opzichte van eerdere jurisprudentie. Het cruciale verschil was dat in dit geval niet onomstotelijk vaststond dat de auto langer dan een uur geparkeerd had gestaan. Zonder sluitend bewijs dat de parkeerduur het gratis uur overstegen had, kon de heffingsambtenaar niet aantonen dat parkeerbelasting verschuldigd was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat volgens de wet naheffing enkel mogelijk is wanneer belasting geheel of gedeeltelijk niet is voldaan. Aangezien in dit specifieke geval niet bewezen kon worden dat de auto langer dan het gratis uur geparkeerd heeft gestaan, is de naheffingsaanslag onterecht opgelegd.
Conclusie
Dit voorval in Almere dient als een herinnering aan de complexiteit van fiscale regelgeving en het belang van gedetailleerde bewijsvoering. Voor auto-eigenaren en fiscale professionals biedt het inzicht in de nuances van de parkeerbelasting en de voorwaarden voor het opleggen van naheffingsaanslagen.
Berekening zuiveringsheffing
De Waterschapswet bepaalt dat voor de zuiveringsheffing de vervuilingswaarde van de stoffen, die in een kalenderjaar worden afgevoerd, als heffingsmaatstaf geldt. De vervuilingswaarde wordt in vervuilingseenheden uitgedrukt. Het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. Volgens de hoofdregel dient een heffingsplichtige elk etmaal de afvoer te meten, te bemonsteren en te analyseren. De heffingsambtenaar kan onder voorwaarden toestaan dat met een beperkt aantal etmalen wordt volstaan. De heffingsplichtige dient daarvoor aannemelijk te maken dat voor de berekening van de totale vervuilingswaarde met gegevens over meting, bemonstering en analyse van een beperkt aantal etmalen kan worden volstaan.
Een van de voorwaarden is dat storingen en calamiteiten bij de afvoer onmiddellijk worden gemeld aan het waterschap om de vervuilingswaarde juist te kunnen vaststellen.
Een producent van verse zuivelproducten voert via een eigen zuiveringsinstallatie stoffen af op de gemeentelijke riolering. Het afgevoerde afvalwater wordt permanent gemeten en dagelijks bemonsterd. Het waterschap heeft toestemming gegeven om de vervuilingswaarde vast te stellen aan de hand van een beperkt aantal metingen. De producent registreert per dag en per product de hoeveelheid product en hoeveel product is afgevuld. Het verschil is de hoeveelheid afgevoerd product. De afvoer vindt plaats op een veevoertank of op de gemeentelijke riolering. Hoeveel op welke wijze wordt afgevoerd wordt niet geadministreerd. In het jaar 2021 heeft zich in ieder geval tweemaal een calamiteit voorgedaan, waardoor vla is afgevoerd op het riool in plaats van op de veevoertank. De calamiteiten zijn niet aan het waterschap gemeld. Het waterschap heeft een nadere voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd, gebaseerd op een hoger aantal vervuilingseenheden.
In geschil was of de analyseresultaten van de dagen, waarop de calamiteiten zich hebben voorgedaan, als niet representatieve resultaten afzonderlijk in de heffing moesten worden betrokken.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de producent onvoldoende zicht op de met de bedrijfsprocessen samenhangende vervuilingswaarden. Meldingen over hoge vervuilingswaarden hebben niet tot nader onderzoek geleid. Door de opzet van de administratie is de afvoerwijze niet te achterhalen. Het onderzoek naar de calamiteiten is pas maanden later gedaan. Daardoor is niet feitelijk vast te stellen wat zich precies heeft voorgedaan op de meetdagen en de niet-meetdagen. Evenmin is vast te stellen of zich ook op niet-meetdagen afwijkende meetresultaten hebben voorgedaan. Het waterschap was niet verplicht om de etmaalvervuilingswaarden van de dagen, waarop de calamiteiten zich hebben voorgedaan, als afzonderlijke waarden mee te nemen. Het hof heeft het hoger beroep van de producent ongegrond verklaard.
Geen parkeerbelasting voor bezorger van groente en fruit
Parkeerbelasting is een belasting die wordt geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een daartoe aangewezen plaats en tijdstip. Onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of laden en lossen van goederen.
De Hoge Raad heeft zich in meerdere arresten uitgelaten over wat onder laden en lossen moet worden verstaan. Het gaat om het bij voortduring in- of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht. De goederen moeten een zodanige omvang of gewicht hebben dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig kunnen worden gehaald of gebracht. Van “direct laden en lossen” kan nog worden gesproken als het bezorgadres in de nabijheid van de parkeerplaats ligt, zolang de bezorger ononderbroken bezig is met het wegbrengen of ophalen van de goederen.
Een leverancier van groente en fruit bestreed twee opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting met de stelling dat sprake was van laden en lossen. Klanten van het bedrijf bestelden pakketten met groente en fruit, meestal voor een week. De bezorgers leverden deze pakketten af en namen oude verpakkingen mee terug. Het rondbrengen van de pakketten is niet mogelijk zonder activiteiten als aanbellen, het betreden van trappenhuizen of andere verkeersruimten van appartementen en het afgeven van een of meer pakketten. Vanwege het gevaar van diefstal en vandalisme is het niet mogelijk om tijdens het bezorgen de achterklep of een portier van de auto open te laten staan.
De gemeentelijke heffingsambtenaar bestreed niet dat de leverancier met de belettering van de auto’s en een poster onder de voorruit heeft aangegeven aan het bezorgen te zijn. Evenmin bestreed hij dat de leverancier de tijd, dat haar auto op de parkeerplek stond, heeft besteed aan het uit de auto halen van pakketten, het lopen naar de bezorgadressen, het afleveren van de pakketten, het innemen van oude verpakkingen, het teruglopen naar de auto en het in de auto plaatsen van de verpakkingen.
De heffingsambtenaar meende dat niet voldaan was aan laden en lossen omdat de groente- en fruitpakketten niet het door de Hoge Raad geëiste omvang en gewicht hadden. De rechtbank wees dit standpunt af. Het kan zo zijn dat niet ieder pakket voldeed aan de eisen van omvang en gewicht, maar door het aantal pakketten was de leverancier voor de bezorging aangewezen op de auto. De rechtbank heeft de naheffingsaanslagen vernietigd.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag het oordeel van de rechtbank onderschreven.
Reactie plaatsen
Reacties