Nieuwsbrief 22 februari 2024

Algemeen

 

Kamervragen fiscale gevolgen EU-richtlijn DAC 7

Op grond van de Europese richtlijn DAC 7 moeten online platforms de persoonsgegevens van verkopers verzamelen en rapporteren wanneer zij in een kalenderjaar 30 of meer transacties verrichten of meer dan € 2.000 verdienen met transacties. Over de gevolgen van deze richtlijn voor de verkopers zijn Kamervragen gesteld. De staatssecretaris wijst erop dat de richtlijn geen nieuwe fiscale verplichtingen voor verkopers in het leven roept. De richtlijn heeft dus niet tot gevolg dat een verkoper meer belasting moet betalen.

Omdat platforms vaak in meerdere landen actief zijn en hun rapportages in een andere lidstaat van de EU kunnen indienen, is nog niet bekend van hoeveel Nederlandse verkopers gegevens zijn aangeleverd.

Als de activiteiten op een platform hobbymatig of in de privésfeer plaatsvinden en er geen voordelen te verwachten zijn, is geen sprake van een bron van inkomen. Inkomstenbelasting is dan niet verschuldigd. Bij regelmatige activiteiten komt ondernemerschap voor de btw in beeld. Afhankelijk van de behaalde omzet kan de kleineondernemersregeling (KOR) worden toegepast waardoor geen btw hoeft te worden afgedragen. Voor de btw geldt een registratiedrempel van € 1.800 per kalenderjaar. Als de omzet onder deze drempel blijft, kan de ondernemer zonder aanmelding gebruik maken van de KOR en buiten verdere btw-verplichtingen blijven.

Met de uitvoering van de richtlijn is bij de Belastingdienst een inzet gemoeid van 55 fte incidenteel en 92 fte structureel.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Grond opknippen in postzegelperceeltjes

Een belastingplichtige heeft in privé percelen bosgrond gekocht, die hij opknipte de percelen in ‘postzegelperceeltjes’. De belastingplichtige zocht gegadigden voor deze percelen. Indien een koper toehapte, verkocht de belastingplichtige de betreffende beleggingskavel aan zijn bv. De bv verkocht deze beleggingskavel vervolgens aan de koper. Tijdens een boekenonderzoek stelde de inspecteur vast dat substantiële winsten zijn gemaakt die niet waren aangegeven op de aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur legde daarom een navorderingsaanslag op. De vraag was of de winst van de ‘postzegelperceeltjes’ als resultaat overige werkzaamheden in de aangifte inkomstenbelasting aangegeven had moeten worden of dat er, zoals de belastingplichtige stelde, sprake was van speculatiewinst. De rechtbank Noord-Nederland boog zich over de casus.

De belastingplichtige verkocht de beleggingskavels door via zijn bv. De verschuldigde kooprijzen tussen belastingplichtige en de bv werden in rekening-courant verrekend. De belastingplichtige stelde dat hij had gespeculeerd en dat zijn activiteiten niet meer waren dan normaal vermogensbeheer. Daarnaast stelde de belastingplichtige dat hij de fiscale constructie met een notaris had besproken. De inspecteur stelde dat de belastingplichtige de vereiste aangifte niet had gedaan, omdat er een groot verschil was tussen wat aangegeven had moeten worden en wat in werkelijkheid aangegeven was. Dit opende de weg voor navordering door de inspecteur.

Om de winst van de ‘postzegelperceeltjes’ als resultaat overige werkzaamheden aan te merken, moet sprake zijn van werkzaamheden, die in het economische verkeer zijn verricht, gericht op het behalen van voordeel. Dit voordeel moet door de belastingplichtige beoogd zijn en daarnaast moet dit voordeel ook te verwachten zijn.  De inspecteur stelde dat de belastingplichtige onmiskenbaar de bedoeling had de percelen, al dan niet met tussenkomst van de bv, door te verkopen tegen een hogere prijs. De belastingplichtige verrichtte zeer omvangrijke verkavelingen, aldus de inspecteur. De belastingplichtige verkavelde de percelen tot ‘postzegelperceeltjes’, waarvan hij wist dat de creatie tot een meerwaarde zou leiden. Er was volgens de inspecteur sprake van meer dan normaal vermogensbeheer, omdat de belastingplichtige de grond eerst zelf aankocht, verkavelde en daarna doorverkocht aan de bv.

De rechtbank oordeelde dat de kennis van de belastingplichtige, zijn arbeidsverleden en de schaal waarop de percelen werden aangekocht en verkocht dusdanige vormen aannamen dat van speculatie geen sprake kon zijn. De verkoop van de ‘postzegelperceeltjes’ via de bv had volgens de rechtbank geen ander doel dan bij de koper de illusie te wekken dat zij niet te veel betaalden. De stelling van de belastingplichtige dat hij zich door de notaris verkeerd had laten voorlichten, leidde niet tot een ander eindoordeel. De rechtbank stelde de inspecteur in het gelijk en verklaarde het beroep ongegrond.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Vereniging hoeft geen omzetbelasting over contributie van leden te betalen

Omzetbelasting wordt op grond van de Wet OB 1968 geheven ter zake van leveringen van goederen en diensten die in Nederland door een ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. Een dienst wordt onder bezwarende titel verricht als de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de tegenwaarde voor de aan de ontvanger verleende dienst vormt. Tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenwaarde moet een rechtstreeks verband bestaan.

Een procedure voor de Rechtbank Den Haag betrof de vraag of de door een vereniging van liefhebbers van terreinvoertuigen ontvangen contributie belast is met omzetbelasting. De Belastingdienst stelde dat er een rechtstreeks verband is tussen de betaling van de contributie en de activiteiten van de vereniging. De leden kregen door betaling van contributie het recht om deel te nemen aan de evenementen, die de vereniging organiseert. Of een lid deelneemt aan een evenement is volgens de Belastingdienst niet van belang. Het rechtstreekse verband tussen contributie en activiteiten van de vereniging volgt volgens de Belastingdienst ook met de verrekening van het bedrag dat een niet-lid betaalt voor een evenement met de contributie als hij alsnog lid wordt.

De rechtbank deelt de opvatting van de Belastingdienst niet. De leden kunnen het organiseren van aangekondigde evenementen niet afdwingen. De vereniging is niet verplicht het aangekondigde aantal van elf evenementen per jaar te organiseren. Ook al zouden leden contributie betalen om aan de evenementen deel te kunnen nemen, dan wil dat nog niet zeggen dat de evenementen worden georganiseerd om contributie te verkrijgen. Het verbant tussen de contributie en de evenementen is te los om de contributie te kunnen belasten.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Valutaresultaat op vordering na verkoop deelneming belast

De opbrengst bij verkoop van een deelneming in een andere vennootschap is door de werking van de deelnemingsvrijstelling vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Als de verkoopprijs geheel of gedeeltelijk bestaat uit een recht op een of meer termijnen, waarvan het aantal of de omvang in het jaar van de vervreemding nog niet vaststaat, behoren de waardeveranderingen van dat recht tot de voordelen uit de deelneming. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2020 overwogen dat de tegenprestatie bij vervreemding van een deelneming alle overeengekomen vergoedingen omvat, met inbegrip van een daarin begrepen bedrag aan rente.

In een procedure voor de Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de valutaresultaten op de schuldig gebleven koopsom en de ontvangen aanvullende vergoeding onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Volgens de rechtbank is dat niet het geval.

De rechtbank is van oordeel dat de prijs reeds bij verkoop van de deelneming vaststond. Het enkele feit dat de prijs in Amerikaanse dollars luidt en de verkopende vennootschap haar jaarrekening in euro’s voert, leidt wel tot valutaresultaten maar maakt niet dat de prijs niet vaststond. De aanvullende vergoeding heeft volgens de rechtbank het karakter van een rentevergoeding. De kopers hebben in de verkoopovereenkomst de keuze gekregen om de helft van de koopsom later op vaste tijdstippen te voldoen. Als zij daarvoor zouden kiezen, dienden de kopers de aanvullende vergoeding te betalen. De kopers hadden de koopsom ook in één keer kunnen betalen. Gelet hierop is volgens de rechtbank geen sprake van een prijs, die geheel of gedeeltelijk bestond uit een recht op een of meer termijnen, waarvan het aantal of de omvang in het jaar van verkoop nog niet vaststond.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Werkgever wil werknemer houden aan nietig relatiebeding

Een relatiebeding verbiedt een werknemer om na zijn dienstverband werkzaam te zijn voor relaties van zijn huidige werkgever. Een dergelijk beding valt onder de definitie van een concurrentiebeding in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is nietig, tenzij het noodzakelijk is vanwege zwaarwichtige bedrijfs- en dienstbelangen. Dat moet uit de bij het concurrentiebeding opgenomen schriftelijke motivering blijken.

In een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werd verwezen naar een huishoudelijk reglement. Dat reglement omvatte een relatiebeding op grond waarvan het werknemers was verboden om gedurende een jaar na het einde van het dienstverband werkzaam te zijn voor klanten en ex-klanten van de werkgever. Na afloop van de periode, waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, heeft een werkneemster haar werkzaamheden voortgezet. Enkele weken later heeft de werkgever de werkneemster een nieuw contract aangeboden, waarin een relatiebeding voor vijf jaar was opgenomen. Een schriftelijke motivering voor de noodzaak van het beding vanwege zwaarwichtige bedrijfs- en dienstbelangen ontbrak. De werkneemster heeft geweigerd de nieuwe arbeidsovereenkomst te tekenen, waarna de werkgever haar wegens werkverzuim op staande voet heeft ontslagen.

Volgens de kantonrechter heeft de werkgever de verhoudingen tussen partijen nodeloos verslechterd door vast te houden aan de voorgelegde arbeidsovereenkomst en het -nietige- relatiebeding. Het door de werkgever aangevoerde werkverzuim levert geen dringende reden op voor een ontslag op staande voet. De werkneemster berust in het einde van de arbeidsovereenkomst. Bij een regelmatige opzegging had de arbeidsovereenkomst nog elf maanden voortgeduurd. De werkgever moet vanwege de onregelmatige opzegging een schadevergoeding betalen die gelijk is aan het loon over deze periode. Daarnaast moet de werkgever de werkneemster een transitievergoeding betalen. De kantonrechter heeft de werkgever ook veroordeeld tot betaling van de aanzegvergoeding wegens het niet tijdig schriftelijk informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding is gelijk aan een maandloon van de werkneemster.


Lees meer  
 

Toepassing ketenregeling arbeidsovereenkomsten bepaalde tijd na afloop bbl-overeenkomst

De ketenregeling van het Burgerlijk Wetboek bepaalt wanneer elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overgaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De ketenregeling is niet van toepassing op een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met het volgen van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).

Een werknemer met een bbl-overeenkomst heeft op 16 maart 2020 zijn diploma behaald. Op die datum is de bbl-overeenkomst van rechtswege geëindigd. De werknemer heeft zijn werkzaamheden na 16 maart 2020 ongewijzigd voortgezet en daarvoor loon ontvangen. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Vervolgens hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar gesloten voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021. Deze arbeidsovereenkomst is tweemaal voor de duur van steeds een jaar verlengd. Op grond van de ketenregeling wordt de laatste arbeidsovereenkomst per 16 maart 2023 geacht te zijn omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Op die datum is de periode van 36 maanden verstreken. De werkgever heeft voor de kantonrechter aangevoerd dat hij de laatste arbeidsovereenkomst nooit zou hebben gesloten als hij had geweten dat de bbl-overeenkomst eerder was geëindigd dan per 31 juli 2020 en hij daardoor gebonden zou zijn aan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter heeft dit beroep op dwaling afgewezen.

De werkgever heeft verklaard dat hij nooit contact met de onderwijsinstelling heeft opgenomen over de studievoortgang van de werknemer. Dit had wel van hem verwacht mogen worden in het kader van de bbl-overeenkomst. Het niet informeren over de studievoortgang van de werknemer is voor  rekening en risico van de werkgever. Dit kan de werknemer, gelet op zijn positie als leerling, niet worden tegengeworpen. Van de werknemer kon niet worden verwacht dat hij de arbeidsrechtelijke consequenties voor zijn werkgever van het behalen van zijn diploma overzag. De kantonrechter verwerpt het beroep van de werkgever op vernietiging van de laatste arbeidsovereenkomst.


Lees meer  
 

Overdrachtsbelasting

 

Vrijstelling overdrachtsbelasting voor reorganisatie

De verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is in beginsel belast met overdrachtsbelasting. Onder voorwaarden geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van onroerende zaken in het kader van een fusie, splitsing of interne reorganisatie. De vrijstelling wegens interne reorganisatie is alleen van toepassing bij een verkrijging binnen een concern. Onder een concern wordt verstaan een vennootschap samen met alle andere vennootschappen, waarin zij (nagenoeg) het gehele belang heeft. De vrijstelling geldt ook voor de verkrijging van fictieve onroerende zaken.

Onderdeel van Credit Suisse AG zijn meerdere vastgoedfondsen. Nadat was besloten een van deze vastgoedfondsen te beëindigen, zijn alle bezittingen van dat fonds overgedragen aan een ander vastgoedfonds van Credit Suisse AG. Daartoe behoorden alle aandelen in een in Nederland gevestigde bv, die als een fictieve onroerende zaak is aangemerkt.

Naar het oordeel van de Rechtbank Den Haag betrof het een overdracht binnen een concern. Anders dan de Belastingdienst heeft gesteld, had de tussenhoudstermaatschappij zowel het volledige belang in de vervreemder als in de verkrijger. De Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat de tussenhoudstermaatschappij niet zowel het juridisch belang als het economisch belang had in deze vennootschappen. Dat er afspraken zijn gemaakt met de beleggers in de fondsen over de gerechtigdheid tot de door de fondsen behaalde inkomsten en gerealiseerde winsten en eventuele liquidatie-uitkeringen bij opheffing van de fondsen, maakt niet dat de tussenhoudster afstand heeft gedaan van het economisch belang bij de door haar gehouden aandelen. De vrijstelling van overdrachtsbelasting is op deze transactie van toepassing.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

 

Recht op WW-uitkering na herstel arbeidsovereenkomst

De kantonrechter heeft het verzoek van een werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer toegewezen. De arbeidsovereenkomst is per 1 november 2022 beëindigd wegens verwijtbaar handelen. De werknemer heeft tegen de uitspraak van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. In verband met de beëindiging van zijn dienstverband heeft de werknemer een WW-uitkering aangevraagd. Deze is aanvankelijk geweigerd omdat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden.

Het hof heeft in hoger beroep het verzoek van de werknemer tot herstel van de arbeidsovereenkomst toegewezen per 1 januari 2024. De werknemer mocht de transitievergoeding houden als voorziening voor de onderbreking van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft bepaald dat bij een toekomstige beëindiging van de herstelde arbeidsovereenkomst de duur van de ontbonden arbeidsovereenkomst en van de onderbreking meetellen bij de berekening van de transitievergoeding.

Het UWV heeft aan de werknemer geen WW-uitkering toegekend over de maanden november en december 2022 omdat de werknemer in die periode inkomsten heeft genoten, die hoger zijn dan 87,5% van het maandloon. Het UWV heeft de transitievergoeding aangemerkt als loon over die periode. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet terecht. In die maanden was geen sprake van een dienstverband en is geen werk verricht. Evenmin kan de transitievergoeding worden aangemerkt als met een bijstandsuitkering vergelijkbare voorziening. Het hof heeft geoordeeld dat de werknemer de transitievergoeding mocht houden als vorm van schadevergoeding. Een dergelijke vergoeding wordt niet aangemerkt als loon of inkomen. Dit betekent dat de WW-uitkering ten onrechte is geweigerd.


Lees meer  
 

Internationaal

 

Beantwoording vragen over fiscale ontwikkelingen grenswerkers

De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord die door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer zijn gesteld over ontwikkelingen in de grenswerkersproblematiek.

Per 1 juli 2023 is geregeld dat thuiswerken door grensarbeiders tot 50% van de arbeidstijd geen gevolgen heeft voor de sociale zekerheid. De inzet van Nederland bij de aanpassing van belastingverdragen is voor de belastingheffing aansluiten bij de regeling voor de sociale zekerheid. Duitsland wil voor de korte termijn niet verder gaan dan het opnemen van een beperkt aantal dagen waarop zonder gevolgen voor de belastingheffing thuis kan worden gewerkt. Tussen Duitsland en Luxemburg geldt een aantal van 34 dagen. De staatssecretaris vindt een dergelijk aantal niet ideaal, maar wel een stap in de goede richting. Hij wijst erop dat de belastingverdragen met onze buurlanden grotendeels zijn gebaseerd op het OESO-modelverdrag. Dit betekent dat een grenswerker bij thuiswerken direct belasting is verschuldigd in de woonstaat over een deel van zijn inkomen.

Duitsland en Oostenrijk hebben onderling een regeling getroffen die onder bepaalde voorwaarden uitgaat van een volledige woonstaatheffing. Volgens de staatssecretaris is een dergelijke regeling voor Nederland ingrijpender dan een regeling met een beperkte dagendrempel. Bij een drempelregeling is de uitgangspositie dat belastingheffing plaatsvindt in de werkstaat. Overschrijding van de dagendrempel door de grenswerker leidt tot een gedeelde belastingheffing in de werkstaat en in de woonstaat. Een volledige woonstaatheffing leidt tot meer discoördinatie tussen sociale zekerheid en belastingheffing. Voor de sociale zekerheid is de grenswerker tot 50% thuiswerken volledig premieplichtig in de werkstaat, terwijl de belastingheffing volledig in de woonstaat zou plaatsvinden.

Een volledige woonstaatheffing wordt net als varianten op de drempelregeling meegenomen in het aangekondigde onderzoek naar de omvang van de inkomensgevolgen en de budgettaire gevolgen van hybride werken door grenswerkers.


Lees meer  
 

Overige heffingen

 

Salderingsregeling zelfopgewekte stroom blijft

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel, waarmee de salderingsregeling voor kleinverbruikers van elektriciteit wordt afgebouwd, verworpen. Volgens het wetsvoorstel zou de bestaande salderingsregeling tussen 1 januari 2025 en 1 januari 2031 geleidelijk worden afgebouwd tot nul. De Eerste Kamer heeft de regering in een motie gevraagd om kleinverbruikers met zonnepanelen te informeren over het nut van gedragsverandering bij het gebruik van zelfopgewekte stroom.


Lees meer  
 

Invordering

 

Bestuurders aansprakelijk voor belastingfraude

De bestuurders van enkele bv’s zijn door de Belastingdienst persoonlijk aansprakelijk gesteld wegens het opzettelijk indienen van onjuiste btw-aangiften. De Belastingdienst wil hen ook aansprakelijk stellen voor niet afgedragen loonheffingen. Hoe loopt dit af?

In de automobielhandel opereert een groep bv’s met een rammelende administratie. De Belastingdienst constateert tijdens een boekenonderzoek een te lage btw-afdracht en legt op basis van een onnauwkeurige kolommenbalans een naheffingsaanslag op. De Belastingdienst beoordeelt echter niet de facturen. De administratie wordt gevoerd door een boekhouder, terwijl kas- en bankmutaties en btw-aangiften door andere medewerkers en een externe accountant worden gedaan. Volgens de Belastingdienst waren de bestuurders zich bewust van de onjuiste btw-aangiften en hebben ze niet tijdig ingegrepen, wat duidt op onbehoorlijk bestuur. Bij een faillissement leidt dit tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder voor de belastingschulden. De bestuurders dienden een bezwaarschrift in, dat ongegrond wordt verklaard, waarna de zaak voor de Rechtbank Gelderland komt.

Een bestuurder van een bv is alleen persoonlijk aansprakelijk voor niet afgedragen belasting als onbehoorlijk bestuur de oorzaak is. Er ontstaat een vermoeden van onbehoorlijk bestuur als de bv niet binnen 14 dagen na een naheffingsaanslag betalingsonmacht meldt bij de Belastingdienst.

De Belastingdienst beschuldigt de bestuurders van grove schuld bij het jarenlang indienen van onjuiste btw-aangiften, waartegen zelfs het melden van betalingsonmacht niet beschermt. De bestuurders zijn dan persoonlijk aansprakelijk. Voor de rechtbank wijzen de bestuurders persoonlijke aansprakelijkheid af, verwijzend naar de rol van de boekhouder en accountant bij het indienen van de aangiften. De rechtbank benadrukt echter dat het de verantwoordelijkheid van de bestuurders is om bij problemen in de administratie in te grijpen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur mag volstaan met een redelijke schatting, aangezien de administratie niet adequaat werd gevoerd. De bestuurders weerleggen de ruwe schatting door met enkele bewijsstukken op de proppen te komen, waarna de rechtbank hen deels gelijk geeft. De naheffingsaanslag wordt op dit punt verlaagd.

De aansprakelijkheid voor het niet betalen van loonheffingen wordt afgewezen omdat de bestuurders eenmaal betalingsonmacht hebben gemeld, wat volgens de rechtbank voldoende is voor volgende tijdvakken. Omdat de feiten van onbehoorlijk bestuur alleen betrekking hebben op onbetaalde btw werkt dit niet zondermeer door voor de loonheffingen.

Wat leren we hieruit?

Deze casus benadrukt het belang van snel en adequaat handelen bij administratieve problemen: bestuurders moeten onmiddellijk actie ondernemen en deze acties documenteren om hun verantwoordelijkheid en inspanningen aan te tonen. Belangrijk is ook de meldingsplicht van betalingsonmacht binnen 14 dagen na een naheffingsaanslag aan de Belastingdienst, om aansprakelijkheid te vermijden. Dit onderstreept het belang van zorgvuldig financieel beheer en proactieve aanpak om juridische complicaties te voorkomen.


Lees meer  
 

Dividendbelasting

 

Conclusie AG in zaken recht op teruggaaf dividendbelasting

Bij de Hoge Raad zijn twaalf nagenoeg gelijke zaken aanhangig over het recht op teruggaaf of afdrachtvermindering van dividendbelasting voor buitenlandse beleggingsfondsen. In alle zaken hebben de fondsen geen bewijs van de inhouding van dividendbelasting te hunnen laste overgelegd. De Belastingdienst heeft om die reden teruggaaf c.q. afdrachtvermindering van dividendbelasting geweigerd. De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft in alle zaken conclusie genomen. Bij de conclusies hoort een gemeenschappelijke bijlage.

De beleggingsfondsen hebben geen vaste inrichting in Nederland en zijn niet inhoudingsplichtig voor de Nederlandse dividendbelasting. De fondsen beroepen zich op vergelijkbaarheid met Nederlandse fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s). Die komen onder voorwaarden in aanmerking voor teruggaaf of afdrachtvermindering. Door het ontbreken van dividendnota’s of ander bewijs van gerechtigdheid tot Nederlandse dividenden en van inhouding van Nederlandse dividendbelasting kan volgens de Belastingdienst niet worden vastgesteld dat en hoeveel dividendbelasting teruggeven zou moeten worden en aan wie. De beleggingsfondsen menen dat de weigering in strijd is met de EU-rechtelijke vrijheid van kapitaalverkeer en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De AG is van mening dat het hof is uitgegaan van een juiste verdeling van de bewijslast. De rechter heeft de vordering om teruggaaf of afdrachtvermindering terecht afgewezen omdat de beleggingsfondsen niets hebben gedaan om aannemelijk te maken in hoeverre zij aan de voorwaarden voor teruggaaf of afdrachtvermindering voldoen. De gemachtigde van de beleggingsfondsen voert in cassatie feitelijke stellingen aan over het opvragen van dividendnota’s door de Belastingdienst, die bij het hof niet zijn ingenomen. Dat leidt tot niets omdat de cassatierechter niet over de feitenvaststelling gaat. Naar nationaal recht zijn de cassatieberoepen ongegrond.

Volgens de AG is de feitenrechter niet verplicht om buiten het geschil EU-recht toe te passen dat niet van openbare orde is. Het hof is nationaalrechtelijk niet bevoegd om buiten het geschil te gaan. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie EU volgt dat de cassatierechter niet verplicht is om in te gaan op een voor het eerst in cassatie ingesteld beroep op EU-recht, als de beoordeling daarvan feitelijk onderzoek vergt.

De AG is van mening dat alle cassatieberoepen ongegrond zijn.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Verzoeken om schadevergoeding afgewezen

De belanghebbende in een procedure over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 tot en met 2014 heeft Hof Arnhem-Leeuwarden verzocht om vergoedingen voor geleden immateriële schade.

De eerste vergoeding betrof smartengeld omdat het slepende geschil met de Belastingdienst zou hebben geresulteerd in arbeidsongeschiktheid van de belanghebbende. Dit verzoek is pas gedaan nadat de Hoge Raad de zaak had verwezen naar dit hof. Het hof heeft het verzoek afgewezen. In een procedure na verwijzing kan geen nieuw geschilpunt worden ingebracht. Na verwijzing door de Hoge Raad moet het verwijzingshof de zaak namelijk behandelen in de stand waarin het geding zich vóór cassatie bevond.

Het hof heeft ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. Een dergelijk verzoek kan wel worden gedaan na verwijzing door de Hoge Raad, maar kan dan alleen betrekking hebben op de duur van de verwijzingsprocedure. Daarvoor geldt als uitgangspunt dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 18 augustus 2023 arrest gewezen. Het hof heeft op 6 februari uitspraak gedaan na verwijzing. De behandeling na verwijzing heeft minder dan een jaar geduurd. De redelijke termijn van behandeling is derhalve niet overschreden.


Lees meer  
 

Belang van volmacht in (hoger) beroep: een juridische les

De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland legt een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten op. De belanghebbende tekent bezwaar aan tegen deze voorlopige aanslag. De heffingsambtenaar stelt de belanghebbende in het gelijk en kent een proceskostenvergoeding toe. Vervolgens gaat de belanghebbende in beroep bij de rechtbank, die hem echter in het ongelijk stelt. Belanghebbende gaat in hoger beroep bij het hof. Dan doet zich iets verrassends voor.

Het hof ontvangt een beroepschrift waarin staat: “Namens belanghebbende, zie verder het volledige procesdossier ter zake de beroepsprocedure, wordt hierdoor tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, bekend onder zaaknummer x. Een kopie van die beslissing is bijgevoegd. De volmacht maakt reeds deel uit van het Rechtbankdossier.” Het hof reageert met een brief waarin het aangeeft dat het hoger beroepschrift niet aan de vereisten voldoet. Het hof geeft de belanghebbende de kans om de omissie van de ontbrekende volmacht te herstellen. De belanghebbende antwoordt dat de volmacht onderdeel uitmaakt van het rechtbankdossier en wil geen dubbel werk verrichten.  

Het is vreemd dat de volmacht niet in het dossier van het hof zit, aangezien dit een verplicht onderdeel is van een beroepsdossier. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat “ondertekening van het beroepschrift als bewijs dient dat het beroepschrift door of namens de indiener is opgesteld. Als het beroepsschrift niet door de indiener zelf (mede) is ondertekend maar uitsluitend door de gemachtigde, dan is het bewijs niet geleverd indien geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd”. Het hof kon niet anders dan het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren omdat de belanghebbende, ondanks diverse verzoeken, de machtiging weigert te overleggen.

Wat kunnen we hiervan leren?

Voor elke beroepszaak dient een schriftelijke volmacht te worden overgelegd, evenals een uittreksel van het handelsregister waaruit blijkt dat de persoon, die de volmacht heeft gegeven, daartoe gerechtigd is. Bij het ontbreken van deze documenten wordt het (hoger) beroep niet-ontvankelijk verklaard. Met andere woorden: de rechter kijkt bij het ontbreken van deze documenten niet inhoudelijk naar de zaak.


Lees meer  
 

Douane en Accijnzen

 

Koolstofcorrectie aan buitengrens EU

Op 1 oktober 2023 is het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) in werking getreden. Het CBAM is een instrument voor koolstofcorrectie aan de buitengrenzen van de EU. Tot en met 31 december 2025 loopt een overgangsperiode. In deze periode moeten bedrijven, die CBAM-goederen importeren, na afloop van elk kwartaal rapporteren hoeveel CO2 is uitgestoten bij de productie van deze goederen. Het CBAM is van toepassing op goederen in de categorieën ijzer en staal, cement, meststoffen, aluminium, elektriciteit en waterstof. De rapportageverplichting geldt voor iedereen, die CBAM-goederen met een waarde boven € 150 per zending invoert in de EU. De rapportage vindt plaats via het CBAM-register. De rapportage moet binnen een maand na afloop van het kwartaal worden ingediend. Een ingediend CBAM-rapport kan tot twee maanden na afloop van het kwartaal worden aangevuld. Daarna kan tot een jaar na afloop van het kwartaal worden verzocht om een termijn voor aanvulling of wijziging van het ingediende CBAM-rapport.

Vanaf 1 januari 2026 gelden er extra verplichtingen onder het CBAM. Vooraf geregistreerde importeurs moeten vanaf dit jaar een prijs gaan betalen voor de CO2, die is uitgestoten bij de productie van de geïmporteerde CBAM-goederen. Voor iedere ton CO2-uitstoot moet een CBAM-certificaat worden ingeleverd. Als in het land van oorsprong van de goederen een CO2-prijs is betaald, wordt deze in mindering gebracht op het aantal certificaten. De prijs van een CBAM-certificaat wordt per week vastgesteld aan de hand van de gemiddelde veilingprijs in het Europese Emissiehandelssysteem van de voorgaande week.

Per 1 januari 2026 vervalt de kwartaalrapportage. In plaats daarvan moet dan jaarlijks een CBAM-aangifte worden gedaan. Deze aangifte moet geverifieerd zijn door een geaccrediteerde verificateur.  Voor de inhoud van en de eisen aan de aangifte zal de Europese Commissie nog nadere regels opstellen.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.