Nieuwsbrief 30 november 2023

Belastingplan

 

Nota naar aanleiding verslag wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024

Bij de Eerste Kamer zijn de wetsvoorstellen van het Belastingplan 2024 in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft de nota's naar aanleiding van het verslag met betrekking tot deze wetsvoorstellen naar de Kamer gestuurd. In de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 gaat de staatssecretaris in op vragen en opmerkingen van de verschillende fracties in de Eerste Kamer.

De staatssecretaris verwacht niet dat de overdracht van familiebedrijven door dit wetsvoorstel moeilijker wordt gemaakt. De voorgestelde aanpassingen van de bedrijfsopvolgingsregeling zijn bedoeld om de regeling doelmatiger en beter uitvoerbaar te maken en minder aantrekkelijk voor onbedoeld gebruik.

De staatssecretaris geeft aan dat de keuze voor de invoering van een minimumleeftijd van 21 jaar voor de doorschuifregeling bij schenking van een aanmerkelijk belang enigszins arbitrair is. Bij een verkrijging op jongere leeftijd zal minder snel sprake zijn van een reële bedrijfsopvolging. De keuze voor 21 jaar is ingegeven door de gedachte dat de bedrijfsopvolger na het bereiken van de meerderjarigheid tijd moet hebben gehad om werkervaring op te doen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de termijn van drie jaar van de dienstbetrekkingseis die nu wordt afgeschaft.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Kamerbrief over overwerkbonus voor deeltijdwerkers

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot invoering van een minimumuurloon in de Eerste Kamer is gevraagd naar de mogelijkheid voor het uitbetalen van een bonus voor deeltijdwerkers, die meer uren werken dan waarin hun contract voorziet.

Het gaat om de situatie waarin een werknemer met een deeltijdcontract:

  • incidenteel of tijdelijk meer uren werkt dan de contracturen;
  • met deze extra uren niet het aantal uren van een voltijdscontract bereikt; en
  • over deze extra uren naast het reguliere salaris een bonus ontvangt.

Het Hof van Justitie EU heeft in 1994 geoordeeld dat het geen ongelijke behandeling is als een deeltijdwerker pas een overurentoeslag ontvangt wanneer de voor voltijdwerkers geldende normale arbeidstijd wordt overschreden. Volgens deze uitspraak moet voor hetzelfde aantal uren, dat binnen een bepaalde periode is gewerkt, de totale beloning gelijk zijn. Dat geldt ongeacht of een gewerkt uur voor de ene werknemer wel en voor de andere werknemer niet binnen zijn contractuele arbeidsduur valt.

De minister van SZW gaat ervan uit dat het uitkeren van een overwerkbonus aan deeltijdwerkers voor uren, die onder die van een voltijdcontract liggen, slechts toelaatbaar is als daarvoor een objectieve rechtvaardiging aanwezig is. Volgens de minister liggen maatregelen, die deeltijdwerkers stimuleren om hun arbeidscontract structureel uit te breiden, meer voor de hand als oplossing voor de bestaande arbeidsmarktkrapte.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

 

Premies inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2024

De minister van VWS heeft de premiepercentages voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet voor 2024 gepubliceerd. Het maximum bijdrageloon of -inkomen is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen en bedraagt € 71.628 voor 2024. De premie, die werkgevers voor hun werknemers verschuldigd zijn, bedraagt 6,57% van het bijdrageloon. Voor andere verzekerden dan werknemers bedraagt de premie 5,32% van het bijdrage-inkomen.


Lees meer  
 

Stapsgewijze afschaffing loonkostenvoordeel oudere werknemer

Het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer wordt vanwege de beperkte doeltreffendheid per 1 januari 2026 afgeschaft. Dat gebeurt stapsgewijs. De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld op welke wijze zij voornemens is deze afschaffing vorm te geven. De stapsgewijze afschaffing van het LKV oudere werknemer zal via een nota van wijziging worden toegevoegd aan het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet tegemoetkomingen loondomein.

Het LKV oudere werknemer voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen op of na 1 januari 2024, wordt per 1 januari 2025 verlaagd van € 3,05 naar € 1,35 per uur. Per 1 januari 2026 vervalt dit LKV. Voor dienstbetrekkingen, die zijn begonnen vóór 1 januari 2024, wordt het LKV oudere werknemer niet verlaagd en niet afgeschaft. Voor deze groep oudere werknemers heeft de werkgever in 2025 en 2026 recht op een LKV van € 3,05 per uur.

Werknemers, die op of na 1 januari 2024 een doelgroepverklaring oudere werknemer aanvragen, zullen er door het UWV op worden gewezen dat zij in voorkomende gevallen in aanmerking komen voor een doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer. Het LKV arbeidsgehandicapte werknemer wordt niet verlaagd en niet afgeschaft. Werknemers en werkgevers kunnen dan de keuze maken tussen een doelgroepverklaring oudere werknemer en de doelgroepverklaring arbeidsgehandicapte werknemer.


Lees meer  
 

Dividendbelasting

 

Uitvoeringsvoorschriften conditionele bronbelasting op dividenden

Per 1 januari 2024 wordt de Wet bronbelasting 2021 uitgebreid met de heffing van een conditionele bronbelasting op dividenden. De staatssecretaris van Financiën heeft in verband daarmee een besluit met uitvoeringsvoorschriften voor het dividendartikel in door Nederland gesloten verdragen ter vermijding van dubbele belasting, in regelingen tot het vermijden van dubbele belasting en in het Besluit voorkoming dubbele belasting Nederland en Taiwan gepubliceerd.

Het Multilaterale Instrument (MLI) is sinds 1 januari 2020 van toepassing op verschillende Nederlandse bilaterale belastingverdragen. Door het MLI zijn bepalingen ter voorkoming van verdragsmisbruik van toepassing geworden. De werking van het betreffende belastingverdrag is daardoor gewijzigd. Het MLI bevat een algemene antimisbruiktoets, waardoor verdragsvoordelen in beginsel niet worden toegekend als een constructie is opgezet of een transactie is aangegaan om toegang tot een voordeel van het belastingverdrag te verkrijgen.


Lees meer  
 

Autobelastingen

 

Toepassing overgangsregeling oldtimer na einde schorsing kenteken

De Wet op de motorrijtuigenbelasting kent een overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen. Voor een motorrijtuig, dat voor 1 januari 1988 in gebruik is genomen maar nog geen 40 jaar oud is, geldt op verzoek en onder voorwaarden een verlaagd tarief. Een van de voorwaarden is dat de belasting wordt betaald voor 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft.

De kentekens van twee motorrijtuigen, die op grond van de datum van ingebruikname voor de overgangsregeling in aanmerking komen, zijn door de houder kort voor de jaarwisseling geschorst. De hem toegezonden rekeningen motorrijtuigenbelasting voor 2018 heeft hij niet betaald. De schorsingen zijn in de loop van 2018 beëindigd. Omdat voor geen van beide voertuigen belasting is betaald, heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd naar het normale tarief.

Hof Den Bosch heeft vervolgens geoordeeld dat de houder niet in aanmerking komt voor toepassing van het overgangstarief omdat hij geen verzoek daartoe heeft gedaan. Het beëindigen van de schorsing van de kentekens geldt niet als een dergelijk verzoek. In cassatie voerde de houder aan dat een verzoek niet nodig zou zijn omdat de Belastingdienst bij het einde van de schorsing aan de hand van de kentekengegevens kan vaststellen dat beide voertuigen oud genoeg waren voor de toepassing van de overgangsregeling. Voor beide voertuigen was in een eerder jaar het overgangstarief betaald.

De Hoge Raad heeft dit standpunt afgewezen en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad moet de houder van een motorrijtuig, die gebruik wil maken van de overgangsregeling, zijn keuze vóór de aanvang van een kalenderjaar kenbaar maken door betaling van het overgangstarief. Bij de beëindiging van de schorsing van een voertuig moet een verzoek om toepassing van de overgangsregeling worden gedaan.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Aanvang termijn aanvulling beroepschrift

De Hoge Raad heeft een uitspraak op verzet van de Rechtbank Oost-Brabant gecorrigeerd. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond omdat het beroepschrift niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn was gemotiveerd. De brief van de rechtbank waarin de termijn werd gesteld voor het herstellen van het verzuim in het beroepschrift was onjuist geadresseerd. De rechtbank had geen gebruik gemaakt van de in het beroepschrift vermelde adresgegevens, maar van de gegevens van de gemachtigde die in het systeem van de rechtbank waren opgenomen. Door de onjuiste adressering heeft de gemachtigde de brief van de rechtbank pas na een week ontvangen. De rechtbank was van oordeel dat het beroepschrift desondanks binnen de termijn had kunnen worden aangevuld.

Volgens de Hoge Raad mag de voor het herstel van een verzuim gestelde termijn niet worden verkort als de onjuiste adressering niet is te wijten aan de belanghebbende of aan zijn gemachtigde. In dat geval moet worden aangenomen dat de hersteltermijn pas aanvangt op de dag van verzending van de brief naar het juiste adres of op de dag waarop de gemachtigde of de belanghebbende de brief of een afschrift daarvan onder ogen heeft gekregen, als dat eerder is. Volgens de Hoge Raad is niet van belang of de belanghebbende na ontvangst van de brief voldoende tijd heeft gehad om een verzoek in te dienen tot verlenging van de gestelde termijn.


Lees meer  

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.