Extra Nieuwsbrief 11 mei 2023

Belastingplan

 

Tweede fiscale beleids- en uitvoeringsagenda

De staatssecretaris van Financiën heeft de tweede fiscale beleids- en uitvoeringsagenda van het kabinet naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief gaat de staatssecretaris uitgebreid in op de afwegingen en beperkingen in de beleidsvorming in relatie tot de uitvoering. De automatisering binnen de Belastingdienst is de komende jaren een beperkende factor. Vanaf 2026 is er ruimte voor grotere aanpassingen van het belastingstelsel. De tweede fiscale beleids- en uitvoeringsagenda is opgebouwd aan de hand van negen beleidsthema’s. Het betreft:

  1. Vereenvoudiging.
  2. Klimaat.
  3. Vermogen.
  4. Ondernemen en tegengaan belastingontwijking.
  5. Wonen en gezondheid.
  6. Caribisch Nederland en lokaal belastinggebied.
  7. Arbeid en inkomen.
  8. Maatschappelijke verantwoordelijkheid.
  9. Menselijke maat en rechtsbescherming.

Vereenvoudiging van het fiscale stelsel is een van de prioriteiten van het kabinet. De staatssecretaris wijst erop dat vaak niet de fiscale regel complex is, maar dat de regeling complex wordt door de uitzonderingen op de regel.

In een bijlage bij de brief geeft de staatssecretaris een overzicht van wetgeving, zoals die op dit moment voorzien is. In het Belastingplan 2024 worden zoals gebruikelijk meerdere aanpassingen in de wetgeving opgenomen. Enkele daarvan staan hieronder. 

Inkomstenbelasting

Het betreft onder meer de eerder aangekondigde verfijningen voor box 3 van de inkomstenbelasting, zoals het aanmerken van aandelen in het vermogen van een VvE als spaargeld en het defiscaliseren van onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. In de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting wordt de verhuisregeling voor partners met een eigenwoningverleden gerepareerd. De betalingskorting bij betaling ineens van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting wordt afgeschaft. Hiermee is opvolging gegeven aan een toezegging bij de plenaire behandeling van de Fiscale Verzamelwet 2023.

Forfaitaire proceskostenvergoeding

Zoals aangekondigd in het plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek bpm en WOZ wordt de forfaitaire proceskostenvergoeding voor de bpm en de WOZ verlaagd.

Bedrijfsopvolgingsregeling en doorschuifregelingen

Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregelingen worden aan derden verhuurde onroerende zaken voortaan aangemerkt als beleggingsvermogen. De regelingen worden daardoor eenvoudiger. Het vrijstellingspercentage in de bedrijfsopvolgingsregeling boven de drempel daalt van 83 naar 70. De drempel, dat is het bedrag tot waar ondernemingsvermogen bij toepassing van de regeling voor 100% is vrijgesteld, gaat van € 1,2 naar € 1,5 miljoen. De doelmatigheidsmarge van 5% wordt afgeschaft. Beleggingsvermogen dat binnen de doelmatigheidsmarge valt, wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen voor toepassing van deze regelingen.

Toegang tot de regelingen voor aanmerkelijke belangen wordt beperkt tot reguliere aandelen met een minimaal belang van 5%. Deze aandelen moeten volledig meedelen in de winstgerechtigdheid en de liquidatieopbrengst. Er geldt een uitzondering voor preferente aandelen, die in het kader van een bedrijfsopvolging zijn uitgegeven. De geldende bezits- en voortzettingseisen voor de bedrijfsopvolgingsregeling zullen worden aangepast.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Aanzegging of opzegging arbeidsovereenkomst?

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan zonder de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging. De overeenkomst eindigt in dat geval van rechtswege, zonder dat opzegging vereist is. Als de overeenkomst voor zes maanden of langer is aangegaan, dient de werkgever ten minste een maand voor het einde van de overeenkomst schriftelijk te laten weten of hij de overeenkomst al dan niet voort wil zetten. Deze zogenaamde aanzegverplichting is opgenomen in de wet.  

Hof Den Haag heeft in een procedure, die door een advocaat-stagiaire tegen haar vroegere werkgever is aangespannen, beoordeeld of een aanzegging een opzegging is geweest. De werkneemster meende in verband met opzegging aanspraak te kunnen maken op een billijke vergoeding of een schadevergoeding wegens het einde van de overeenkomst.

De werkneemster is op 8 juni 2018 beëdigd als advocaat en trad op 1 februari 2020 bij de werkgever in dienst. In de arbeidsovereenkomst is vastgelegd, dat deze is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van de stage. De stage zou op 14 januari 2022 afgerond zijn. Om die reden is in de arbeidsovereenkomst de datum van 1 februari 2022 als einddatum opgenomen. In april 2021 heeft de werkgever schriftelijk meegedeeld de arbeidsovereenkomst na 1 februari 2022 niet voort te willen zetten. In een e-mail van 30 november 2021 heeft de werkgever dat herhaald.

De werkneemster heeft de aanzeggingen opgevat als opzegging van de arbeidsovereenkomst. Omdat het opzegverbod tijdens ziekte gold en tussentijdse opzegging niet mogelijk was, heeft de werkgever volgens haar ernstig verwijtbaar gehandeld. Daarom zou de werkneemster recht hebben op een billijke vergoeding.

Volgens het hof mocht de werkneemster de aanzegging niet aanmerken als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn er volgens het hof van uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst 1 februari 2022 als einddatum had. De e-mails van de werkgever, waarin wordt gerefereerd aan de aanzegverplichting en waarin een einddatum van rechtswege is vermeld, zijn niet anders te begrijpen dan als het doen van een aanzegging. Het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst na het verloop van de bepaalde tijd op 1 februari 2022 was het kenbare doel daarvan. De werkneemster heeft onvoldoende toegelicht waarom zij er desondanks toch van mocht uitgaan dat de werkgever de arbeidsovereenkomst tussentijds heeft willen opzeggen. Zonder opzegging is er geen juridische grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding.


Lees meer  
 

Geen proefplaatsing maar arbeidsovereenkomst

De ketenregeling houdt in dat aan een werknemer maximaal drie opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd mogen worden aangeboden. Een vierde arbeidsovereenkomst binnen de keten geldt voor onbepaalde tijd. De keten wordt onderbroken door tussen twee arbeidsovereenkomsten gedurende zes maanden of langer niet werkzaam te zijn voor dezelfde werkgever.

De vraag in een procedure was of een tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst de derde of de vierde overeenkomst voor bepaalde tijd was. Volgens de werkgever ging het om drie arbeidsovereenkomsten in totaal. De werknemer meende dat het vier overeenkomsten betrof. Voor de door de werkgever als eerste overeenkomst aangemerkt arbeidsovereenkomst had de werknemer al voor de werkgever gewerkt. Volgens de werkgever betrof dat een proefplaatsing. Het UWV kan een werknemer met een WW-uitkering toestemming verlenen om met behoud van uitkering bij een werkgever onbetaald werk te verrichten. Een dergelijke proefplaatsing mag maximaal zes maanden duren. Een proefplaatsing met behoud van uitkering sluit het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek uit.

Omdat in de procedure vaststond dat de werkgever tijdens de als proefplaatsing aangemerkte periode loon heeft betaald aan de werknemer, heeft de kantonrechter deze periode als arbeidsovereenkomst aangemerkt. Dat betekende dat de laatste arbeidsovereenkomst de vierde was tussen partijen. Deze arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft deze ten onrechte opgezegd. De kantonrechter heeft de opzegging vernietigd.


Lees meer  
 

Successiewet

 

Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling na eerdere splitsing

De bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat op verzoek een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting wordt verleend voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Onder ondernemingsvermogen worden ook aanmerkelijkbelangaandelen in een vennootschap verstaan, mits de vennootschap een materiele onderneming drijft. Voor toepassing van de regeling bij schenking moet de schenker de aanmerkelijkbelangaandelen ten minste vijf jaar in bezit hebben gehad. Dat is de directe bezitstermijn. De vennootschap moet ten minste vijf jaar een onderneming hebben gedreven. Dat is de indirecte bezitstermijn. De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op de waarde van de materiële onderneming, vermeerderd met de waarde van beleggingsvermogen voor zover dat niet meer bedraagt dan 5% van de waarde van de materiële onderneming.

Een schenker had via een holding-bv een belang van 49% in een andere bv, die twee activiteiten verrichtte. Een andere holding-bv had de overige 51% van de aandelen. In 2011 werd de bv gesplitst en kreeg de schenker een 100%-belang in activiteit 1. De voormalige 51%-aandeelhouder kreeg door de splitsing een 100%-belang in activiteit 2. De schenking van het aanmerkelijk belang vond plaats in 2013. Volgens de rechtbank was op dat moment voor slechts 49% voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. Voor de bij de splitsing verkregen 51% van deze activiteit was dat niet het geval. De bedrijfsopvolgingsregeling was naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk van toepassing.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch anders. De bv dreef volgens het hof slechts één onderneming. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de splitsing van de activiteiten een 100%-belang geworden in de onderneming, die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Volgens het hof is niet relevant of en in hoeverre de schenker voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. De omstandigheid, dat het belang van de schenker door de splitsing de gehele onderneming omvatte, staat aan de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet in de weg.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Voor de indirecte bezitstermijn is mede van belang of de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of de schenker bij de splitsing een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet. Daarom had het hof moeten beoordelen of de inspecteur terecht heeft gesteld dat de dochtermaatschappijen voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Het hof heeft dat niet gedaan. Hof Arnhem-Leeuwarden moet de zaak nu verder behandelen.


Lees meer  
 

Subsidies

 

Intrekking tijdelijke overbruggingsregeling EVC-procedures STAP

Op 1 januari 2022 is de Subsidieregeling STAP-budget in werking getreden. Het was de bedoeling om ook EVC-procedures in aanmerking te laten komen voor deze regeling. Omdat dit niet meteen gerealiseerd kon worden is de Tijdelijke overbruggingsregeling EVC-procedures STAP tot stand gekomen. Deze overbruggingsregeling is nu ingetrokken omdat meer tijd nodig is voor het afronden van de subsidiabele activiteiten dan was voorzien in de regeling. De minister van SZW ziet geen andere oplossing dan het intrekken van de regeling om vervolgens een nieuwe aangepaste regeling vast te stellen waarin de verlenging is verwerkt.


Lees meer  
 

Internationaal

 

Beleidsbesluit vermijden van dubbele belasting aangepast

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met beleid over het vermijden van dubbele belasting aangepast. Het besluit heeft betrekking op de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Als het heffingsrecht voor buitenlandse inkomensbestanddelen aan een ander land is toegewezen, verleent Nederland een vermindering van dubbele belasting. De toedeling van het heffingsrecht vindt plaats op grond van een verdrag of een andere regeling ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Het verdrag of de andere regeling bepaalt voor welke inkomsten en op welke wijze een vermindering wordt verleend. Dat kan volgens de vrijstellings- of de verrekeningsmethode. Verder is in het verdrag of de andere regeling bepaald welk bedrag aan buitenlandse (bron)belasting voor verrekening in aanmerking komt.

Ten opzichte van de vorige versie van het besluit uit 2008 zijn enkele onderdelen vervallen omdat zij hun belang hebben verloren. Toegevoegd zijn onderdelen over de toepassing van de gezamenlijke methode en de rangorde van verrekening, over buitenlandse sporters- of artiesteninkomsten in de vennootschapsbelasting en over de methode voor het vermijden van dubbele belasting voor bestanddelen die niet expliciet zijn benoemd.


Lees meer  
 

Autobelastingen

 

Teruggaafregeling bpm

De Nederlandse Belastingdienst verleent een teruggaaf van bpm als de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de EU of van de EER. Voor teruggaaf dient een bewijs van de inschrijving buiten Nederland te worden overgelegd. Een tijdelijke inschrijving volstaat niet voor teruggaaf van bpm. Dat is gedaan om misbruik van de regeling te voorkomen.

De Belastingdienst heeft eerder verleende teruggaven van bpm gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De reden daarvoor is dat de bestemming van de voertuigen buiten de EU of de EER zou zijn gelegen. De voertuigen werden in Duitsland geregistreerd, maar de afnemers kwamen niet uit de EU of de EER. De wettekst stelt echter niet als eis dat de bestemming van een voertuig in de EU of de EER moet zijn gelegen. De wetgever heeft onderkend dat het mogelijk is om een voertuig in een andere EU-lidstaat of een ander EER-land te registreren en vervolgens te exporteren naar een land buiten de EU of de EER. De wettekst is daar niet op aangepast. Er geldt geen minimumperiode voor een duurzame inschrijving elders in de EU of in de EER. De wetgever heeft echter geen reden gezien de wettekst daarop aan te passen.

De rechtbank is van oordeel dat het niet mogelijk is om met een beroep op de bedoeling van de wetgever de wettekst uit te leggen op een manier waarop deze kennelijk welbewust niet is geformuleerd.

De Belastingdienst heeft de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De rechtbank heeft deze vernietigd.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Geen vergoeding van immateriële schade

Wanneer de redelijke termijn voor de behandeling van een procedure is overschreden, wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase samen geldt als een redelijke termijn. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase. De termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt.

In een procedure voor de rechtbank Den Haag is het bezwaarschrift ontvangen op 19 maart 2021. De rechtbank heeft op 13 april 2023 uitspraak gedaan. De redelijke termijn is in geringe mate overschreden, met minder dan een maand. De rechtbank heeft besloten dat de belanghebbende desondanks geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. De belanghebbende heeft alle vorderingen uit hoofde van proceskostenvergoedingen, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen gecedeerd aan zijn gemachtigde. Eventuele vergoedingen dienen rechtstreeks op de rekening van de gemachtigde te worden overgemaakt. Voor zover deze bedragen naar de belanghebbende worden overgemaakt, heeft hij zich verplicht deze over te maken naar de gemachtigde. Volgens de rechtbank wordt de belanghebbende door deze verplichting niet persoonlijk gecompenseerd voor veronderstelde spanning en frustratie. Dat is voor de rechtbank aanleiding om geen schadevergoeding toe te kennen.


Lees meer  

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.