Nieuwsbrief 9 december 2021

Inkomstenbelasting

Belastingheffing box 3 geen individuele en buitensporige last gezien vermogen en inkomen

Belastingheffing is een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom. Een dergelijke inbreuk is toegestaan als er een redelijke verhouding bestaat tussen het algemene belang en de bescherming van individuele rechten. Dat is niet het geval als een persoon wordt getroffen door een individuele en buitensporige last. Bij de beoordeling van wat in het algemeen belang is en bij de keuze van middelen om dit belang te dienen komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.

Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene. Daarbij moet in aanmerking worden genomen of en in hoeverre de betrokkene een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen.

De vermogensrendementsheffing van box 3 vormde voor het jaar 2018 geen individuele en buitensporige last voor een echtpaar met een vermogen van ruim € 118.000 en een gezamenlijk belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.470. De belastingheffing over het box 3-vermogen bedroeg € 350 en overtrof daarmee de werkelijke inkomsten uit vermogen van € 79. Het netto besteedbaar inkomen van het echtpaar bedroeg € 41.090. Het moeten betalen van het overschot van € 271 aan box 3-heffing uit dit netto besteedbaar inkomen levert volgens de rechtbank niet een zodanig laag inkomen op dat daardoor op het vermogen moet worden ingeteerd. Om die reden was geen sprake van een individuele en buitensporige last.


Lees meer  
 

Geen bron van inkomen door inactiviteit

Volgens vaste jurisprudentie worden aan een bron van inkomen drie voorwaarden gesteld:

  1. er is deelname aan het economische verkeer;
  2. met het oogmerk om voordeel te behalen; en
  3. de verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.

De bewijslast voor het bestaan van een bron van inkomen rust op de belastingplichtige.

In een procedure was in geschil of activiteiten met betrekking tot een stuk grond een bron van inkomen vormden, hetzij als ondernemingsactiviteit, hetzij als resultaat uit overige werkzaamheden. Het stuk grond was in 2008 gekocht om daarop een woon-/werkpand te bouwen. De gemeente heeft een vergunning voor de bouw afgegeven, waarna in 2009 is begonnen met de bouw. Als gevolg van de economische crisis, het faillissement van de aannemer en persoonlijke omstandigheden is de belanghebbende in financiële problemen geraakt. De bank is vervolgens met de financiering gestopt. De gemeente heeft de bouwvergunning ingetrokken omdat gedurende een half jaar geen bouwactiviteiten waren verricht. Uiteindelijk is de onroerende zaak in 2014 via een openbare veiling verkocht. De belanghebbende wilde het op het project geleden verlies ten laste van zijn belastbare inkomen brengen.

Naar het oordeel van de rechtbank is er vanaf 2010 niet veel gebeurd. Voor zover er sprake is geweest van een bron van inkomen, dan was dat in ieder geval in 2014 niet meer het geval. Dat betekent dat er ook geen sprake kan zijn van negatieve winst uit onderneming of een negatief resultaat uit overige werkzaamheden.


Lees meer  
 

 

Omzetbelasting

Besluit over btw-heffing en toepassing KOR bij zonnepanelen

De staatssecretaris van Financiën heeft een nieuwe versie van het besluit over de btw-heffing en de toepassing van de KOR bij zonnepanelen gepubliceerd. De vorige versie van dit besluit dateert van december 2020. Het besluit bevat een goedkeuring voor particuliere zonnepaneelhouders die de kleine-ondernemersregeling (KOR) willen toepassen. De goedkeuring houdt in dat de KOR met ingang van 1 januari volgend op het jaar van aanschaf kan worden toegepast, ook als de aanmelding voor de regeling plaatsvindt in de laatste vier weken van het kalenderjaar van aanschaf.

Particuliere zonnepaneelhouders melden zich bij de Belastingdienst aan als ondernemer met behulp van het formulier Opgaaf Zonnepaneelhouders. Op dat formulier kan worden aangegeven of de zonnepaneelhouder de KOR wil toepassen. Het formulier moet uiterlijk op 31 december van het jaar van aanschaf bij de Belastingdienst zijn ingediend.

In juli 2021 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de reikwijdte van de aftrek van omzetbelasting voor exploitanten van zonnepanelen. De gevolgen van dit arrest zijn verwerkt in het besluit. Op grond van het arrest bestaat geen recht op aftrek van de omzetbelasting die drukt op uitgaven, die niet gerelateerd zijn aan de levering van stroom aan het energiebedrijf.

Het besluit is op 30 november 2021 in werking getreden.


Lees meer  
 

 

Levering van bebouwde of van onbebouwde grond?

De levering van onroerende zaken is in het algemeen vrijgesteld van omzetbelasting. Er zijn uitzonderingen op de vrijstelling voor de levering van nieuw gebouwde onroerende zaken en voor de levering van bouwrijpe grond. Over de vraag wat de status is van grond ten tijde van de levering zijn meerdere procedures gevoerd. Onlangs heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over de levering van percelen door een gemeente op een voormalig recreatieterrein. De leveringen vonden plaats na gedeeltelijke sloop

De gemeente heeft met een woningstichting een koopovereenkomst gesloten. De gemeente heeft een factuur uitgereikt aan de woningstichting zonder vermelding van omzetbelasting. Voor de levering heeft de woningstichting opdracht gegeven voor gedeeltelijke sloop van de opstallen op het terrein. De funderingen en de betonnen begane grond van de gebouwen en de riolering zijn niet gesloopt. Het terrein werd verkaveld in meerdere percelen. Een deel van de percelen is op grond van een koopaannemingsovereenkomst met de woningstichting door de gemeente geleverd aan de kopers via een ABC-transactie.

De oorspronkelijke koopovereenkomst met de woningstichting is deels ontbonden en vervangen door met particuliere kopers gesloten koopovereenkomsten. Op grond van deze overeenkomsten heeft de gemeente percelen grond met daarop aanwezige restanten van opstallen geleverd. De woningstichting heeft met de kopers van deze percelen aannemingsovereenkomsten gesloten voor de bouw van een woning.

De Belastingdienst heeft na een boekenonderzoek naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd omdat ten onrechte geen omzetbelasting is voldaan. Dat gold zowel voor de levering van de ABC-percelen als voor de percelen, die de gemeente zelf heeft verkocht aan particuliere kopers. Het geschil bij de rechtbank betrof de aan particulieren verkochte percelen.

De rechtbank overwoog dat gebouw een ruim begrip is. Ook een gedeeltelijk gesloopt gebouw is een gebouw. De Belastingdienst heeft geen feiten aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat geen sprake is van een gebouw. Naar het oordeel van de rechtbank was op het tijdstip van de juridische eigendomsoverdracht feitelijk sprake van bebouwde grond.

Vervolgens heeft de rechtbank onderzocht of wellicht, gelet op het Don Bosco arrest, toch sprake was van onbebouwde grond. De woningstichting, en niet de gemeente of de particuliere koper, heeft de opdracht gegeven voor de sloopwerkzaamheden, ook voor zover deze na de juridische leveringen hebben plaatsgevonden. De gemeente heeft daartoe geen opdracht aan de woningstichting gegeven. De gemeente heeft zich niet jegens de kopers verbonden om de sloophandelingen te (laten) verrichten. Volgens de rechtbank is de intentie van de gemeente en de kopers geweest om bebouwde grond te leveren. Omdat vaststond dat de leveringen meer dan twee jaar na de eerste ingebruikneming van de gedeeltelijk gesloopte gebouwen hebben plaatsgevonden, was de gemeente ter zake van deze leveringen geen omzetbelasting verschuldigd.


Lees meer  
 

 

Ingangstijdstip fiscale eenheid omzetbelasting

Volgens de Wet op de omzetbelasting worden natuurlijke personen en lichamen, die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen, bij beschikking van de inspecteur voor de omzetbelasting als één ondernemer aangemerkt. Deze fiscale eenheid voor de omzetbelasting komt tot stand met ingang van de eerste dag van de volgende maand.

In een arrest uit 2005 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het niet van de wil van de betrokken belastingplichtigen of van de inspecteur afhangt of belastingplichtigen, als aan de voorwaarde van nauwe verbondenheid is voldaan, een fiscale eenheid vormen. Volgens dit arrest is het tijdstip waarop de belastingplichtigen verzoeken als één ondernemer te worden aangemerkt, niet van belang voor de bepaling van het ingangstijdstip van de fiscale eenheid. Dat geldt ook voor het tijdstip waarop door de inspecteur op een zodanig verzoek wordt beslist. De strekking van het arrest is dat een fiscale eenheid ontstaat op het tijdstip waarop belastingplichtigen in financieel, organisatorisch en economisch opzicht voldoende met elkaar zijn verweven. Deze uitleg is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad uit 2006. Uit dit arrest blijkt dat belastingplichtigen ook voor tijdvakken in het verleden kunnen stellen dat zij een fiscale eenheid vormen. Daarvoor is niet vereist dat de betrokken belastingplichtigen in het verleden hebben gehandeld als waren zij een fiscale eenheid. In de in dat arrest behandelde casus hebben de betrokken belastingplichtigen in het tijdvak waarop de opgelegde naheffingsaanslag betrekking had, steeds afzonderlijk aangiften omzetbelasting ingediend. Zij hadden geen verzoek ingediend om als fiscale eenheid voor de omzetbelasting te worden aangemerkt.

In een procedure voor Hof Den Haag voerde de Belastingdienst aan, dat de arresten van de Hoge Raad uit 2005 en 2006 achterhaald zijn. Bij een richtlijnconforme uitleg van de nationale wet volgt dat de beschikking fiscale eenheid een constitutief vereiste is. Dat zou betekenen dat zonder beschikking geen fiscale eenheid voor de omzetbelasting kan bestaan. Het hof deelt deze uitleg niet. Uit de btw-richtlijn volgt niet dat een door de autoriteiten genomen beschikking een constitutief vereiste voor een fiscale eenheid is.

Subsidiair voerde de inspecteur aan dat zonder beschikking sprake kan zijn van een fiscale eenheid, maar alleen wanneer als zodanig is gehandeld. Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat belastingplichtigen de fiscale eenheid achteraf kunnen inroepen als dit tot een gunstiger resultaat leidt. Het hof vindt dat geen reden om af te wijken van de door de Hoge Raad gegeven uitleg dat de enkele verwevenheid volstaat.


Lees meer  
 

 

Arbeidsrecht

Verlof zonder toestemming geen reden voor ontslag op staande voet

Zonder dringende reden mag een werknemer niet op staande voet ontslagen worden.

In een procedure was in geschil of de werkgever een dringende reden had om een werknemer op staande voet te ontslaan. De werknemer was zonder toestemming voor verlof een dag niet op zijn werk verschenen. De werknemer had wel toestemming gevraagd. De reden voor het verlof was dat de werknemer op die een taakstraf moest uitvoeren. De werkgever was daarvan op de hoogte. Voor twee eerdere dagen, waarop de werknemer zijn taakstraf had uitgevoerd, had de werkgever wel toestemming gegeven.

De werkgever had eerder aan de werknemer twee officiële waarschuwingen gegeven wegens ongeoorloofd verzuim en te laat komen. De kantonrechter vond deze waarschuwingen niet zwaarwegend, omdat de werknemer de werkgever had laten weten dat hij niet kwam omdat hij zich niet goed voelde. De werkgever heeft de werknemer meerdere malen laten weten dat het goed was dat de werknemer later of niet kwam. Volgens de werkgever heeft hij dit gedaan om de werksfeer goed te houden.

Naar het oordeel van de kantonrechter had de werkgever er in redelijkheid aan mee moeten werken dat de werknemer zijn taakstraf kon uitvoeren. Dat de werkgever wellicht andere belangen had waarvoor het belang van de werknemer moest wijken is in de procedure gesteld noch gebleken. De kantonrechter vond ontslag op staande voet, gelet op alle omstandigheden, een te zwaar middel. De werknemer had recht op een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De verzochte billijke vergoeding bestond uit een maandsalaris plus vakantietoeslag. Dat bedrag vond de kantonrechter redelijk.


Lees meer  
 

Waarschuwing wegens plichtsverzuim verhinderde ontslag om dezelfde reden

De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verzocht ontbinding van de arbeidsovereenkomst van enkele personeelsleden omdat zij tijdens de nachtdienst op de centrale post in slaap waren gevallen. De personeelsleden hadden cameratoezicht moeten houden op een gedetineerde op de isolatieafdeling.

Een van de personeelsleden erkende een deur niet te hebben geopend, waardoor een collega moest wachten. Dat kwam doordat hij in gesprek was met een andere collega. Het personeelslid ontkende dat hij op de centrale post in slaap was gevallen. Na zijn werktijd op de centrale post is hij naar de teamkamer gelopen en daar in slaap gevallen.

De kantonrechter was van oordeel dat de DJI in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat het personeelslid tijdens een nachtdienst enige tijd heeft geslapen en dat hij op de centrale post zijn taken niet of niet volledig heeft uitgevoerd. Die gedragingen kunnen als ernstig plichtsverzuim worden gekwalificeerd en een strenge arbeidsrechtelijke maatregel rechtvaardigen. Tijdens de mondelinge behandeling werd echter duidelijk dat de ploegleider de betreffende personeelsleden aan het einde van de nachtdienst op hun gedrag heeft aangesproken en heeft gewaarschuwd dat bij herhaling van dat gedrag melding zou worden gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter hoefden de personeelsleden niet te verwachten dat na verloop van ruim een maand alsnog melding gemaakt zou worden van de incidenten die tijdens de nachtdienst hadden plaatsgevonden.

Naar het oordeel van de kantonrechter had de DJI, mede gelet op de gegeven waarschuwing aan het einde van de nachtdienst, het tijdverloop tussen de incidenten en het besluit van de DJI om ontbinding van de arbeidsovereenkomst na te streven en de omstandigheid dat zich tijdens de betreffende nachtdienst geen gevaarlijke situatie heeft voorgedaan, een minder verdergaande maatregel moeten nemen. De vereiste redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst ontbrak.


Lees meer  
 

 

Ontslag op staande voet na weigering te re-integreren

Uitgangspunt van de wet is dat een zieke werknemer bescherming verdient. Om die reden voorziet de wet in het recht op doorbetaling van loon bij ziekte. De werknemer verliest het recht op doorbetaling van loon als hij niet meewerkt aan zijn re-integratie in het arbeidsproces. Het verlies van loon is volgens Hof Den Bosch een zware sanctie. Naar het oordeel van het hof moet daar niet de sanctie van ontslag op staande voet bijkomen. Ontslag op staande voet is een uiterste middel, dat door een werkgever met terughoudendheid moet worden ingezet. Volgens Hof Den Bosch geldt die terughoudendheid des te meer als de wet al voorziet in een andere sanctie, zoals bij de weigering om mee te werken aan re-integratie. Door de mogelijkheid tot inhouding van het loon is er voor de werkgever geen dringende reden om het dienstverband op te zeggen.

Het hof oordeelde in een procedure van een werknemer, die werd ontslagen op het moment dat de opschorting van het loon één maand was toegepast. Andere redenen voor het ontslag dan het niet meewerken aan de re-integratie zijn niet gegeven. Het hof verklaarde voor recht dat het gegeven ontslag op staande voet vernietigbaar was. De werknemer had de kantonrechter kunnen vragen het ontslag op staande voet te vernietigen, maar heeft dat niet gedaan. De werknemer heeft zich daardoor neergelegd bij het einde van de arbeidsovereenkomst, dat door de kantonrechter is vastgesteld op 3 augustus 2020. Het hof heeft de loonvordering van de werknemer afgewezen. Naar het oordeel van het hof heeft de werkgever de loonbetaling wegens het niet meewerken aan de re-integratie terecht gestaakt.

Het hof heeft de werkgever wel veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding omdat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.


Lees meer  
 

 

Onroerende zaken

Toepassing woondelenvrijstelling OZB

Voor onroerende zaken, die niet als woning dienen, wordt naast de onroerendezaakbelasting (OZB) van de eigenaar ook OZB van de gebruiker geheven. Als een onroerende zaak deels woning en deels niet-woning is, moet voor het gebruikersdeel van de OZB de WOZ-waarde gesplitst worden in een woningdeel en een niet-woningdeel. De WOZ-waarde van de gehele zaak wordt verminderd met het aan de woondelen toerekenbare deel van de WOZ-waarde. De in de Gemeentewet voorziene woondelenvrijstelling voor de OZB-gebruiker kan niet hoger zijn dan de waarde van de woondelen die is begrepen in die WOZ-waarde.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Het hof had in zijn uitspraak een te hoog bedrag voor de woondelen in mindering gebracht op de WOZ-waarde van de onroerende zaak.


Lees meer  
 

 

Sociale verzekeringen

Herziening mate van arbeidsongeschiktheid

Voor de toepassing van de Wet WIA is iemand gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij door ziekte of gebrek met arbeid maximaal 65% kan verdienen van het maatmaninkomen per uur en hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De beoordeling van iemands arbeidsongeschiktheid wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

De vraag in een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van een werkneemster terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Eerder was de werkneemster volledig arbeidsongeschikt verklaard. Op grond van de nieuwe vaststelling heeft het UWV de WGA-loonaanvullingsuitkering van de werkneemster beëindigd.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het UWV niet verplicht om iedere afwijking van een eerdere beoordeling te motiveren. Noch in de tekst, noch in het systeem van de WAO kan een aanknopingspunt worden gevonden voor de stelling dat een herziening van een eenmaal toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts kan geschieden als zich een relevante wijziging in de medische en/of arbeidskundige toestand van de betrokken verzekerde heeft voorgedaan. Ook een gewijzigd inzicht van het UWV kan een grondslag vormen voor een herziening van het recht op uitkering. Daarbij zal wel moeten vaststaan dat het gewijzigde inzicht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en deugdelijk is onderbouwd. Volgens de Centrale Raad van Beroep wordt dit niet anders als het geschil over de Wet WIA gaat.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank, dat de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende deugdelijk is onderbouwd, onderschreven.


Lees meer  
 

 

Mogelijkheden structurele crisisregeling loonkosten

In reactie op een tweetal moties van de Tweede Kamer stuurt de staatssecretaris van SZW een overzicht met mogelijkheden voor een structurele crisisregeling ter ondersteuning van werkgevers bij het betalen van loonkosten. Anders dan de NOW zou een structurele regeling meer ruimte moeten beiden voor maatwerk en prikkels. De staatssecretaris benadrukt dat besluitvorming over een structurele regeling aan het nieuwe kabinet wordt overgelaten. In zijn brief aan de Kamer beschrijft de staatssecretaris drie mogelijke varianten. Een structurele crisisregeling heeft als doel het behoud van werkgelegenheid door werkgevers te ondersteunen bij het betalen van de loonkosten bij calamiteiten, die niet onder het regulier bedrijfsrisico vallen. Dat betekent dat situaties die tot het reguliere ondernemersrisico horen niet in aanmerking komen voor een structurele crisisregeling. Risico’s, die redelijkerwijs verzekerbaar zijn, zouden uitgesloten moeten worden van een crisisregeling.

Om te bepalen of zich een calamiteit voordoet, die buiten het reguliere ondernemersrisico ligt, moet een toegangstoets worden uitgevoerd. Deze toets moet zoveel mogelijk geautomatiseerd verlopen om ook grotere hoeveelheden aanvragen te kunnen verwerken. Hoewel het UWV de aangewezen instantie lijkt voor de uitvoering van de crisisregeling, is nog niet duidelijk of het UWV ook de toegangstoets zou moeten uitvoeren.

De staatssecretaris schetst de volgende varianten:

  1. een regeling op werknemersniveau;
  2. een regeling op werkgeversniveau; en
  3. een combinatie van variant 1 en 2, waarbij de regeling op werkgeversniveau geïmplementeerd wordt.

Bij een regeling op werknemersniveau kan de werkgever een aanvraag indienen voor (een deel van) zijn werknemers. Daarbij zouden de individuele WW-rechten van de werknemers kunnen worden betrokken. Een regeling op werknemersniveau leent zich beter voor kleinere crises en staat maatwerk toe. Bij een regeling op werkgeversniveau wordt een aanvraag ingediend voor het gehele personeelsbestand. Een koppeling met individuele WW-rechten is daarbij niet mogelijk. Een regeling op werkgeversniveau is naar zijn aard grover en beter geschikt voor een grote crisis.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.