Eindejaar Nieuwsbrief 2024

Algemeen

Wettelijke rente naar 6%

Met ingang van 1 januari 2025 bedraagt de wettelijke rente 6%. Tot die datum bedraagt de wettelijke rente 7%.


Lees meer  
 

Belastingplan

Pakket Belastingplan 2025 aangenomen

De Eerste Kamer heeft het pakket Belastingplan 2025 aangenomen. Over het eigenlijke wetsvoorstel Belastingplan 2025 is hoofdelijk gestemd. De Eerste Kamer heeft twee moties aangenomen. Een motie betreft het stimuleren van gezonde voeding in het nieuwe belastingstelsel. De andere motie betreft het afschaffen van de regeling 'geven uit vennootschap'. Beide moties hadden van de staatssecretaris het advies 'Oordeel Kamer' gekregen.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

Betaal voorlopige aanslag niet te vroeg

In december 2024 verzendt de Belastingdienst al aanslagen over 2025. Deze hebben een dagtekening in januari 2025. Dat kan de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2025 zijn, maar mogelijk ook een andere aanslag. De Belastingdienst wijst erop deze aanslagen pas ná de dagtekening in 2025 te betalen. Dit voorkomt dat de Belastingdienst de bedragen terugstort. Bij betaling van de aanslag vóór de dagtekening, is het mogelijk dat de systemen van de Belastingdienst de betalingen nog niet kunnen verwerken. Als gevolg daarvan stort de Belastingdienst de bedragen terug.

De voorlopige aanslagen worden vanaf dit moment via het ‘Service Bericht Aanslag’ aan de adviseur gecommuniceerd en vanaf eind december ook via de Berichtenbox in ‘Mijn Belastingdienst’. De papieren te betalen voorlopige aanslag zal in januari worden bezorgd.

De uiterste betaaldatum is afhankelijk van de betaalwijze. In de betaalinformatie staat de juiste uiterste datum waarop het totale aanslagbedrag op de rekening van de Belastingdienst moet staan. Bij betaling in termijnen, gelden de daarvoor in de betaalinformatie vermelde uiterste betaaldatums.
 


Lees meer  
 

Invoering belastingheffing box 3 over werkelijk rendement niet voor 2028

Naar aanleiding van het kritische advies van de Raad van State over het wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de stand van zaken. 

Het kabinet gaat het advies van de Raad van State bestuderen en zal de Kamer voor 30 januari 2025 informeren over mogelijke aanpassingen. De beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2027 is niet haalbaar. Invoering per 1 januari 2028 lijkt haalbaar. Voorwaarde is dat het aangepaste wetsvoorstel uiterlijk op 15 maart 2026 zal zijn aangenomen door de Tweede Kamer. Tot 2028 blijft de huidige wetgeving van kracht, uitgebreid met een tegenbewijsregeling. Het uitstel van de inwerkingtreding zorgt voor een derving van circa € 2,4 miljard.

Voor het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 is advies aangevraagd bij de afdeling advisering van de Raad van State. De planning is om in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. Inwerkingtreding zou per 1 juni 2025 moeten plaatsvinden. Voor het leveren van tegenbewijs wordt het papieren en digitale formulier Opgaaf werkelijk rendement ontwikkeld, waarmee belastingplichtigen het werkelijke rendement kunnen aangeven. In de aangifte IB zal vanaf belastingjaar 2025 de mogelijkheid worden opgenomen om het werkelijke rendement op te geven. Voorinvulling van het werkelijke rendement is dan nog niet mogelijk. 

Bij de Hoge Raad zijn procedures aanhangig over de behandeling van eigen gebruik van onroerende zaken in box 3. De staatssecretaris wijst erop dat de uitkomsten van deze procedures kunnen leiden tot aanvullende budgettaire gevolgen. 

Er is onderzoek gedaan naar tijdelijke alternatieven, die ingevoerd zouden kunnen worden per 1 januari 2027. Twee varianten betreffen de invoering van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 in twee stappen. Beide varianten vallen af, omdat er te weinig tijd is voor het wetgevingsproces. De derde variant betreft de invoering van een vermogensbelasting, in plaats van belastingheffing over het inkomen uit vermogen. Deze variant is haalbaar, mits de Tweede Kamer het wetsvoorstel uiterlijk 15 juni 2025 heeft aangenomen. Het kabinet beschouwt deze variant als niet wenselijk, omdat deze het belasten van het werkelijke rendement verder uit beeld brengt. De variant is onderzocht vanwege de eenvoud voor burgers en Belastingdienst. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het kabinet besloten dat het niet wenselijk en haalbaar is om een nieuw stelsel te hanteren in 2027.


Lees meer  
 

Besluit heffingskortingen geactualiseerd

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met goedkeuringen voor de toepassing van de heffingskortingen in de inkomstenbelasting, loonbelasting en de premies voor de volksverzekeringen gewijzigd. Ten opzichte van de vorige versie van het besluit uit 2023 zijn twee goedkeuringen vervallen in verband met wetswijzigingen per 1 januari 2025. Per die datum wordt voor het bepalen van de hoogte van de algemene heffingskorting aangesloten bij het verzamelinkomen. Op die manier wordt al rekening gehouden met te conserveren inkomen.

Eveneens per 1 januari 2025 is voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet langer vereist dat een kind op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven. In plaats daarvan moeten het kind en de belastingplichtige tot hetzelfde huishouden behoren.


Lees meer  
 

Strenge toets voor beroepskosten van resultaatgenieter

Een depothouder, die kranten en tijdschriften bezorgt, heeft in zijn aangifte ruim € 2.500 aan beroepskosten ten laste van zijn inkomen gebracht. De depothouder claimde kosten voor vakliteratuur (€ 961), werkkleding (€ 250) en kantinekosten (€ 1.323). De inspecteur weigerde de kostenaftrek van de depothouder, wat leidde tot een procedure over de grenzen van kostenaftrek bij resultaat uit overige werkzaamheden (ROW).

Standpunt van de depothouder

Naast de inkomsten uit zijn dienstbetrekking (€ 10.200) en de inkomsten uit vermogen (€ 3.207), verdiende de depothouder € 9.528 met zijn bezorgactiviteiten. Hij betoogde dat zijn werkzaamheden professionele expertise vereisten en dat de geclaimde kosten (vakliteratuur, werkkleding en kantinekosten) daarom noodzakelijk waren. De IT-literatuur achtte hij essentieel voor incasso en computerbeveiliging bij klantencontact. Zijn speciale werkkleding, waaronder handschoenen tegen drukinkt, was volgens hem uitsluitend voor werk bedoeld en voorzien van zijn handelsnaam. Tot slot beschouwde hij de kantinekosten als onvermijdelijke zakelijke uitgaven tijdens zijn bezorgrondes.

Standpunt van de Belastingdienst

De inspecteur nam een fundamenteel ander standpunt in. Voor een bezorger was uitgebreide IT-literatuur niet relevant gezien de eenvoud van de werkzaamheden. De werkkleding voldeed niet aan de wettelijke logo-eisen van 70 cm² en was ook privé draagbaar. De kantinekosten vielen volgens de inspecteur onder de niet-aftrekbare drempel van € 4.500.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank volgde het standpunt van de Belastingdienst volledig. De kostenaftrek werd geweigerd omdat de depothouder niet kon aantonen dat de uitgaven specifiek voor zijn beroep noodzakelijk waren. Ook voldeed de werkkleding niet aan de wettelijke vereisten.

Oordeel van het hof

Het hof bevestigde de uitspraak en voegde een belangrijke overweging toe: zelfs als de kantinekosten zakelijk waren, zou de wettelijke drempel de aftrek daarvan verhinderen. Het hof merkte daarbij op dat de depothouder in zijn aangifte niet heeft gekozen voor de gedeeltelijke aftrek van 73,5% van de kantinekosten.

Praktische lessen 

Dit arrest biedt waardevolle lessen voor iedereen, die resultaat uit overige werkzaamheden geniet en kosten wil aftrekken. Allereerst is het cruciaal zorgvuldig te documenteren waarom specifieke uitgaven noodzakelijk zijn voor uw werkzaamheden – een achteraf opgestelde onderbouwing blijkt vaak onvoldoende. Voor werkkleding gelden bovendien zeer strikte vereisten: zorg dat deze aantoonbaar exclusief zakelijk gebruikt wordt of voorzie de kleding van een logo van minimaal 70 cm². Bij kantinekosten is het essentieel om vooraf een weloverwogen keuze te maken tussen de drempelregeling van € 4.500 of de vaste aftrek van 73,5%. Bewaar daarnaast alle relevante bewijsstukken zoals facturen, foto's van werkkleding en correspondentie over het zakelijke karakter van uitgaven. Deze preventieve maatregelen kunnen latere discussies met de Belastingdienst voorkomen of aanzienlijk vereenvoudigen.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Opschorting overgangsrecht btw-verhoging cultuur

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld, dat hij het overgangsrecht bij de btw-verhoging op cultuur wil opschorten door middel van een beleidsbesluit. Hiermee is het in het Belastingplan 2025 opgenomen overgangsrecht niet meer van toepassing op vooruitbetalingen en tickets voor culturele activiteiten die vanaf 2026 of later plaatsvinden. Het beleidsbesluit geldt voor de periode van 1 januari 2025 tot 1 juli 2025. Het overgangsrecht blijft wel onderdeel van het Belastingplan 2025. De staatssecretaris verwacht hiermee voldoende tijd te hebben om in overleg met de Tweede Kamer tot een alternatief dekkingsvoorstel te komen.

Het opschorten van het overgangsrecht gaat gepaard met een incidentele budgettaire derving van € 135 miljoen. Deze wordt gedekt door de tarieven van de eerste en tweede schijf in de inkomstenbelasting voor één jaar met 0,03%-punt te verhogen in het jaar 2026.


Lees meer  
 

Aftrek van omzetbelasting bij handelingen met aandelen

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit uit 2020 over het recht op aftrek van in rekening gebrachte omzetbelasting gewijzigd. Aan het besluit is een paragraaf met aanwijzingen over de aftrek van omzetbelasting, begrepen in kosten die verband houden met het verwerven, uitgeven, houden en verkopen van aandelen toegevoegd. In verband met de wijziging wordt een besluit uit 2004 over de heffing van omzetbelasting met betrekking tot de verkoop van aandelen ingetrokken.

In verband met het verwerven, uitgeven, houden en verkopen van aandelen kan aan een ondernemer btw in rekening worden gebracht of naar hem worden verlegd. Die btw is aftrekbaar als de afgenomen diensten betrekking hebben op belastbare prestaties van de ondernemer of aan vrijgestelde prestaties die recht geven op aftrek. Handelingen inzake aandelen vallen binnen de werkingssfeer van de btw:

  • als de ondernemer zich direct of indirect mengt in het beheer van de vennootschap, waarin hij aandelen houdt. De aandelen hoeven geen meerderheidsbelang te vormen;
  • als de aandelen een rechtstreeks, duurzaam en noodzakelijk verlengstuk van de economische activiteit van de ondernemer vormen; of
  • als de ondernemer bedrijfsmatig handelt in aandelen en andere effecten.

Het enkele verwerven en houden van aandelen vormt geen economische activiteit. Dat geldt ook voor de verkoop en overdracht van die aandelen. Die handelingen vallen buiten de werkingssfeer van de btw. In rekening gebrachte btw, die daarop betrekking heeft, is niet aftrekbaar.

Voor de bepaling van de omvang van het recht op aftrek is van belang of de kosten directe kosten of algemene kosten vormen. Directe kosten hangen rechtstreeks en onmiddellijk samen met de handeling van de ondernemer met betrekking tot de aandelen. Ontbreekt die samenhang, dan kunnen de kosten tot de algemene kosten van de ondernemer behoren. Dergelijke kosten hebben een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang met de gehele economische activiteit van de ondernemer.


Lees meer  
 

Beleidsbesluit belastingplicht en fiscale eenheid omzetbelasting

De staatssecretaris van Financiën heeft het Beleidsbesluit belastingplicht en fiscale eenheid omzetbelasting gepubliceerd. In dit besluit is het besluit uit 2021 over de btw-behandeling van werkzaamheden van toezichthouders en van leden van diverse commissies opgenomen. Daarbij zijn enkele redactionele wijzigingen aangebracht en wijzingen die verband houden met de invoering van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen.

Daarnaast bevat het besluit beleid met betrekking tot de fiscale eenheid in de omzetbelasting en de belastingplicht van holdings. De zogenaamde holdingresolutie uit 1991 komt hiermee te vervallen. De goedkeuring voor opname in een fiscale eenheid van een holding, die een sturende en beleidsbepalende functie vervult binnen het concern, is overgenomen uit de holdingresolutie. Voor opname in de fiscale eenheid dient een schriftelijk verzoek aan de inspecteur te worden gedaan. De goedkeuring is uitgebreid naar tussenholdings. De zogenaamde moeiende houdster moet aan de vereisten van financiële, organisatorische en economische verwevenheid voldoen.

Het besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2025. Per die datum vervallen het besluit uit 2021 inzake de btw-heffing bij werkzaamheden van toezichthouders en van leden van commissies en het besluit uit 1991 inzake de heffing van omzetbelasting met betrekking tot houdstermaatschappijen en het houden van aandelen in het algemeen (de holdingresolutie).


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

Nieuw Fondsenbesluit

Met ingang van 1 januari 2025 geldt een aangepaste definitie van het begrip fonds voor gemene rekening (FGR) in de Vpb. Tevens is in de IB het begrip ‘transparant fonds’ geïntroduceerd. In het Fondsenbesluit is beleid over deze fondsen opgenomen.
Een transparant fonds is: 

  • een fonds (onderdeel 2);
  • ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden, door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden (onderdeel 3).

Een FGR heeft twee aanvullende kenmerken: 

  • dit fonds wordt aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in de Wft; en 
  • de deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. 

In het laatste onderdeel van het besluit wordt aangegeven dat het FGR een voorrangsplek in de Vpb heeft. Dat betekent dat als een fonds kwalificeert als FGR en ook kwalificeert als transparante rechtsvorm, de kwalificatie als FGR voorgaat. Dit houdt ook in, dat als een rechtsvorm kwalificeert als FGR, niet toegekomen wordt aan de wetstoepassing van het omgekeerd hybride lichaam.
 


Lees meer  
 

Verzoek herziening van belastingrente kan tot zes weken na definitieve aanslag Vpb

De Belastingdienst krijgt vragen over hoe bezwaar kan worden gemaakt tegen een voorlopige aanslag Vpb met belastingrente. Dit naar aanleiding van een uitspraak waarin de Rechtbank Noord-Nederland besliste dat het belastingrentepercentage voor de Vpb onverbindend is. De Belastingdienst is het niet eens met deze uitspraak. Het streven is om de onderliggende rechtsvraag zo snel mogelijk aan de Hoge Raad voor te leggen.

Het is mogelijk om nu al te verzoeken om herziening van de belastingrente in een voorlopige aanslag Vpb. De Belastingdienst wijst er op dat dit niet onmiddellijk hoeft. De wet biedt de mogelijkheid om tot zes weken na dagtekening van de definitieve aanslag Vpb, waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend, te verzoeken om herziening van de in rekening gebrachte rente.


Lees meer  
 

Gemeentelijke activiteiten en Vpb-plicht

Een gemeente heeft overeenkomsten gesloten met exploitanten voor reclame via abri's, lichtmasten en reclamedisplays. De gemeente heeft hiermee  in 2016 een opbrengst van € 293.603 gerealiseerd. Daarnaast beheerde de gemeente een historische hypotheekportefeuille van € 35 miljoen voor haar personeel, wat in 2016 € 1,15 miljoen aan rente opleverde. De Belastingdienst beschouwde beide activiteiten, de exploitatie via abri’s etc. en de rentebaten, als onderdeel van de door de gemeente gedreven onderneming en legde een aanslag vennootschapsbelasting op naar een belastbaar bedrag van € 1,15 miljoen. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd en het belastbare bedrag op € 465.302 gesteld. De rechtsvraag, waarover het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich moest uitlaten, was of deze gemeentelijke activiteiten inderdaad als onderneming kwalificeren voor de vennootschapsbelasting (Vpb).

Kwalificatie onderneming

Voor de kwalificatie als 'onderneming' moet aan drie cumulatieve vereisten voldaan zijn: een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, deelname aan het economisch verkeer en een winstoogmerk of structurele overschotten. Een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid vereist een gestructureerde en professionele inzet van mensen en middelen, waarbij de activiteiten een permanent karakter hebben en de organisatie zelfstandig naar buiten toe optreedt. Deelname aan het economisch verkeer betekent dat goederen of diensten tegen marktconforme vergoedingen aan derden worden aangeboden, buiten de eigen organisatie om. Vanuit het winstperspectief moet sprake zijn van ofwel een subjectieve winstbedoeling ofwel aantoonbare structurele overschotten, waarbij de winst ook redelijkerwijs te verwachten moet zijn.

Standpunt van de gemeente

De gemeente stelt dat er géén sprake is van ondernemerschap en beargumenteerde zorgvuldig dat beide activiteiten onder normaal vermogensbeheer vallen. Voor de reclameactiviteiten wees zij op de beperkte arbeidsinzet (0,5-1,0 fte) en de onlosmakelijke verbinding met het beheer van de openbare ruimte. Ten aanzien van de hypotheekportefeuille benadrukte de gemeente dat sinds 2007 geen nieuwe leningen meer zijn verstrekt. Volgens de gemeente vloeiden de opbrengsten voort uit publiekrechtelijke taken en bevoegdheden, niet uit ondernemingsactiviteiten.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur beoordeelde de activiteiten vanuit een strikt ondernemingsperspectief. Hij wees op de substantiële opbrengsten (€ 293.603 uit reclame en € 1,15 miljoen rente), de professionele organisatie en de structurele arbeidsinzet. Deze elementen vormden volgens de inspecteur duidelijke indicatoren voor het overstijgen van normaal vermogensbeheer.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat beide activiteiten kwalificeren als onderneming, gebaseerd op de aanwezigheid van een duurzame organisatie en aantoonbaar winststreven. Wel werd rekening gehouden met hogere kostenaftrek. Dit resulteerde in een belastbaar bedrag van € 418.505.

Oordeel van het hof

Het hof kwam tot een fundamenteel andere conclusie, door dieper in te gaan op de aard van de activiteiten. Cruciaal in de overwegingen was dat de waarde van de reclamerechten voortvloeide uit een publiekrechtelijke regulering en niet uit ondernemingsactiviteiten. Het hof oordeelde dat de arbeidsinzet passend was binnen normaal vermogensbeheer. Voor de hypotheekportefeuille was het passieve karakter doorslaggevend. Het hof verminderde het belastbare bedrag door de opbrengst van de reclameactiviteit en van de hypotheekportefeuille daaruit te schrappen.

Praktische implicaties

Dit arrest biedt gemeenten een helder analysekader voor de Vpb-positie van overheidsinstellingen. Voor gemeenten is het van belang de volgende punten kritisch te beoordelen:

  • de oorsprong van opbrengsten (publiekrechtelijk of commercieel);
  • de aard en omvang van de arbeidsinzet;
  • het actieve of passieve karakter van activiteiten;
  • de aanwezigheid van ondernemersrisico's.

Dit kan leiden tot aanzienlijke verschillen – in deze zaak bijna € 400.000 aan belastbare winst.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Antwoorden op Kamervragen over de webmodule beoordeling arbeidsrelaties

De minister van SZW heeft antwoord gegeven op Kamervragen over de webmodule beoordeling arbeidsrelaties.

De huidige webmodule (https://beoordelingarbeidsrelatie.nl/) is een hulpmiddel bij de beoordeling van arbeidsrelaties. De webmodule is een instrument voor opdrachtgevers om een indicatie te krijgen of sprake lijkt van een dienstbetrekking. Aan deze indicatie kan geen zekerheid worden ontleend. Dat komt onder meer doordat in een standaard instrument nooit met alle feiten en omstandigheden rekening kan worden gehouden. Daarbij moet ook daadwerkelijk conform de beantwoording worden gewerkt.

Het is aan opdrachtgevers en opdrachtnemers zelf om een juiste beoordeling te maken. De webmodule kan hierbij behulpzaam zijn. Doorlopend wordt bezien in hoeverre de webmodule aangepast moet worden aan de feedback die op de webmodule wordt ontvangen of na bijvoorbeeld een beslissing van de Hoge Raad. De webmodule is niet beschikbaar voor mensen die werken in een bv.

Naast de webmodule bestaat er ook een ondernemerscheck, deze dient echter een ander doel. Het is mogelijk dat iemand voor de inkomstenbelasting ondernemer is maar daarnaast voor een specifieke opdracht bij een opdrachtgever in loondienst is.

De voornaamste kritiek op de webmodule luidt dat de kenmerken van het ondernemerschap buiten de specifieke arbeidsrelatie onvoldoende worden uitgevraagd. Verder vindt een deel van de gebruikers de invultijd te lang en volgt volgens hen te vaak (circa 30%) de conclusie dat geen oordeel gegeven kan worden.
 


Lees meer  
 

Subsidies

 

ISDE-regeling opent weer op 2 januari 2025

Vanaf 2 januari 2025 kunnen woningeigenaren weer subsidie aanvragen voor de verduurzaming van hun woning. De Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE) is dan weer beschikbaar. Het budget bedraagt € 555 miljoen. Een subsidieaanvraag voor de ISDE kan worden ingediend via rvo.nl

Hogere subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen

De subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen gaan in 2025 omhoog. Het subsidiebedrag voor triple glas gaat omhoog van € 65,50 naar € 111 per m2. Het subsidiebedrag voor HR++ glas gaat omhoog van € 23 naar € 25 per m2. Het subsidiebedrag voor HR++ glas voor monumenten gaat omhoog van € 42,50 naar € 46 per m2. De subsidiebedragen voor spouwmuur-, gevel- en dakisolatie gaan omhoog met € 1,25 per m2. De bedragen voor isolatie verdubbelen als woningeigenaren voor meer dan één isolatiemaatregel subsidie aanvragen. Het is in 2025 mogelijk om twee keer binnen 24 maanden subsidie aan te vragen voor glasisolatie. De minimale oppervlakte om voor glasisolatiesubsidie in aanmerking te komen gaat omlaag van 8 m2 naar 3 m2

Verlaging subsidie kleine lucht-waterwarmtepompen

Voor de aanschaf van een lucht-waterwarmtepomp met een thermisch vermogen van 1 tot en met 70 kW daalt het startbedrag van € 2.100 naar € 1.250. Het bedrag per kW gaat omhoog van € 150 naar € 225. De bonus voor warmtepompen met energielabel A+++ gaat omlaag van € 225 naar € 200. Woningeigenaren, die in 2025 subsidie aanvragen voor een in 2024 aangeschafte warmtepomp, ontvangen de subsidie zoals die gold in 2024.


Lees meer  
 

Formeel recht

Hoogte schadevergoeding bij termijnoverschrijding

Een belanghebbende in een WOZ-procedure vroeg het gerechtshof Den Haag een oordeel te vellen over de hoogte van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank had een vergoeding van € 50 per half jaar toegekend, terwijl de belanghebbende aanspraak maakte op de standaardvergoeding van € 500 per half jaar. Deze zaak, die is gestart op 22 maart 2021, draaide specifiek om de vraag of bij WOZ-procedures een lager tarief zou moeten gelden. Op 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad een richtinggevend arrest gewezen over de hoogte van schadevergoedingen bij termijnoverschrijding. De principiële vraag is of de nieuwe wetgeving, die per 1 januari 2024 een tarief van € 50 introduceerde, van toepassing is op lopende zaken.

Standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende betoogde dat de standaardvergoeding van € 500 moest worden toegekend, conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. De overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden rechtvaardigde deze vergoeding en de nieuwe wetgeving met het lagere tarief van € 50 was nog niet van toepassing op deze zaak, aldus de belanghebbende. Bovendien deed de overdracht van de vordering aan de gemachtigde niet af aan de geleden spanning en frustratie.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur verdedigde het lagere tarief van € 50, verwijzend naar de specifieke aard van WOZ-procedures en de nieuwe wetgeving. Daarnaast stelde hij dat de overdracht van de vordering aan de gemachtigde betekende dat belanghebbende geen spanning en frustratie zou ervaren, waardoor een lagere vergoeding gerechtvaardigd zou zijn.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank kende een vergoeding toe van € 50, daarbij verwijzend naar eigen jurisprudentie waarbij voor WOZ-zaken een lager tarief werd gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat de aard en het belang van WOZ-procedures een lagere vergoeding rechtvaardigden.

Oordeel van het hof

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank op dit punt. Voor het lagere tarief van € 50 bestond geen juridische basis. De standaardvergoeding van € 500 gold ook voor WOZ-zaken, aangezien de nieuwe wetgeving niet van toepassing is op lopende zaken. Daarnaast deed de overdracht van de vordering niet af aan de geleden spanning.

Tip

Let bij termijnoverschrijdingen goed op het moment waarop de zaak is gestart. Voor procedures, die zijn aangevangen vóór 1 januari 2024 geldt het oude regime met een vergoeding van € 500 per half jaar. Documenteer zorgvuldig wanneer bezwaar is ingediend en houd de termijnen bij. Bij nieuwe zaken vanaf 1 januari 2024 geldt onder voorwaarden het lagere tarief van € 50.

Heeft u vragen over schadevergoeding bij termijnoverschrijding in uw fiscale procedure? Neem contact op voor een analyse van uw situatie.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.