Belastingplan
Belastingplan 2024 grotendeels aangenomen
De Eerste Kamer heeft ingestemd met het merendeel van de wetsvoorstellen, die samen het Belastingplan 2024 vormen. Het pakket Belastingplan 2024 omvat de volgende wetsvoorstellen:
- Het Belastingplan 2024;
- Het Belastingplan BES eilanden 2024;
- Overige fiscale maatregelen 2024;
- Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024;
- Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling;
- Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling;
- Wet compensatie wegens selectie aan de poort;
- Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen;
- Wet fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw;
- Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm;
- Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting;
- Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag;
- Bevriezing dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon;
- Intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning;
- Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit.
De voorstellen Fiscale verzamelwet 2024 en Wet minimumbelasting 2024 zijn gezamenlijk met het Pakket Belastingplan 2024 behandeld en aangenomen. Het voorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit is verworpen. Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 in de Eerste Kamer zijn 23 moties ingediend. Daarvan zijn er 15 aangenomen en zes verworpen. Een motie is ingetrokken; een motie is aangehouden.
In de moties vraagt de Eerste Kamer om voortaan belastingmaatregelen eerder in te dienen en om een meerjarige wetgevingsagenda fiscaliteit. Daarnaast roept de Kamer het kabinet op om de inflatiecorrectie volledig toe te passen, de invoeringsdatum van de nieuwe verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken uit te stellen tot 1 januari 2025 en om een nultarief in de verbruiksbelasting in te voeren voor dranken zonder toegevoegde suikers. De Kamer wil verder dat in het Belastingplan 2025 een alternatief dekkingsvoorstel voor het hogere minimumloon komt. Ook wil de Kamer de inkoopfaciliteit eigen aandelen behouden en de 30%-regeling aanpassen. De staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd bij de Voorjaarsnota 2024 met alternatieven te komen.
Inkomstenbelasting
Tijdelijke verhuur eigen woning
De voordelen uit eigen woning worden forfaitair vastgesteld. Wanneer een eigen woning tijdelijk ter beschikking is gesteld aan derden, wordt dat forfaitaire bedrag verhoogd met 70% van de huuropbrengst.
De eigenaar van een uit drie verdiepingen bestaande woning verhuurde in 2018 de eerste verdieping via Airbnb. De eerste verdieping van de woning is bereikbaar via een centrale opgang in de woning en beschikt binnenshuis over een eigen toegangsdeur. Deze verdieping omvat een keuken, badkamer, woonkamer en slaapkamer. De woning is door de gemeente aangemerkt als één object voor de WOZ. De woning is niet kadastraal gesplitst en heeft geen gescheiden nutsvoorzieningen.
De eigenaar heeft in zijn aangifte IB 70% van de WOZ-waarde van de woning aangegeven in box 1 en de overige 30% in box 3. Hij heeft geen inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning aangegeven. De Belastingdienst heeft de aangifte gecorrigeerd door € 51.680 aan inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning bij te tellen.
De rechtbank is van oordeel dat de eerste verdieping van de woning deel uitmaakt van de eigen woning. Dat de eigenaar in 2018 de eerste verdieping niet zelf bewoond heeft, maakt niet dat deze hem niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond. Daadwerkelijk gebruik is voor de kwalificatie eigen woning niet vereist. De verhuur van de eerste verdieping kwalificeert als tijdelijke terbeschikkingstelling aan derden. De tijdelijke-verhuurregeling is volgens de rechtbank in deze situatie van toepassing. Dat betekent dat de Belastingdienst de inkomsten uit het ter beschikking stellen van de eerste verdieping terecht heeft meegenomen in de aanslag IB/PVV 2018.
Onzakelijke winstverdeling vof tussen echtgenoten
De winstverdeling onder de vennoten van een vof dient zakelijk te zijn. Een onzakelijke verdeling komt voor bij vennoten die aan elkaar gelieerd zijn, zoals echtgenoten of familieleden die een onderneming drijven in de vorm van een vof. De Belastingdienst kan een onzakelijke winstverdeling corrigeren bij de behandeling van de aangiften van de vennoten.
Per 1 november 2018 is de voorheen in de vorm van een cv door een man gedreven onderneming voortgezet door een vof tussen de man en zijn echtgenote. De winstverdeling van de vof is volgens de vof-akte 50/50. De vrouw was in de jaren 2019 en 2020 werkzaam in loondienst. Aan de man is in die jaren door de vof een arbeidsbeloning van € 35.000 toegekend. Het resultaat van de vof was echter niet toereikend om de arbeidsvergoeding te betalen. De vrouw heeft in 2019 en 2020 een negatieve belastbare winst uit de vof aangegeven.
De Belastingdienst heeft de winstverdeling en de arbeidsbeloning als niet zakelijk aangemerkt en gecorrigeerd. De rechtbank Noord Nederland is van oordeel dat de vrouw de zakelijkheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De toegekende arbeidsbeloning voor de man was veel hoger dan de omzetten en resultaten van de vof. Een toelichting, waarom een dergelijke arbeidsbeloning desondanks zakelijk zou zijn, is niet gegeven. Omdat niet is gesteld of gebleken dat de vrouw arbeid heeft verricht voor de vof naast haar werk in loondienst, vindt de rechtbank niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde zou hebben ingestemd met een 50/50 winstverdeling.
Omzetbelasting
Gewijzigd besluit btw-heffing onroerende zaken
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over de heffing van btw bij de levering van onroerende zaken en de verhuur van onroerende zaken gewijzigd. De wijzigingen in de zogeheten Vastgoedbesluit houden verband met ontwikkelingen in de jurisprudentie en in de regelgeving en met beleidsmatige aanpassingen. Het besluit behandelt onder meer de goedkeuringen voor situaties waarin de levering en de verhuur van onroerende zaken op verzoek worden belast. Richtlijnen over het recht op aftrek van btw bij de levering en verhuur van onroerende zaken zijn opgenomen in het besluit ’Omzetbelasting, aftrek van omzetbelasting’ uit 2020.
In wezen nieuwbouw
De levering van een nieuwe onroerende zaak is van rechtswege belast met btw en vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Een ingrijpende verbouwing van een bestaand gebouw kan tot gevolg hebben dat een nieuwe onroerende zaak ontstaat. Volgens een arrest van de Hoge Raad uit november 2022 is dat alleen het geval bij wijziging van de bouwkundige constructie. In het besluit wordt naar dit arrest verwezen. Een verbouwing is niet snel zó ingrijpend dat daardoor in wezen nieuwbouw ontstaat.
Wijzigingen in de uiterlijke herkenbaarheid of de functie van het gebouw of de omvang van de investeringen kunnen aanwijzingen zijn dat de verbouwing in bouwkundig opzicht ingrijpend is geweest. De vraag is hoe het arrest van de Hoge Raad zich verhoudt tot arresten van het Hof van Justitie EU over deze materie.
Bestrating
Klinkerbestrating kwalificeert onder voorwaarden als een gebouw voor de btw. Dat is het geval wanneer de bestrating deel uitmaakt van een geheel, dat bestaat uit drainage en terreinverlichting. Ook klinkerbestrating met een fundering, die in asfalt is ingelegd, vormt een gebouw. Eenvoudig te verwijderen klinkerbestrating, die geen deel uitmaakt van een geheel, kwalificeert niet als een gebouw. Dit geldt ook voor een terrein dat is voorzien van stelconplaten.
Ingebruikneming gebouw
De levering van een gebouw is van rechtswege belast als deze plaatsvindt vóór, op of uiterlijk twee jaar na het tijdstip van eerste ingebruikname. Bepalend is het feitelijk voor het eerst en op duurzame wijze gebruik maken van een gebouw in overeenstemming met de bestemming daarvan. Volgens het besluit is daarvan sprake zodra er feitelijke handelingen in het gebouw plaatsvinden die zijn gericht op het duurzame gebruik.
Bij een gebouw, dat bestaat uit meerdere zelfstandige gedeelten, kan de ingebruikneming gefaseerd plaatsvinden. Als een gebouw voor de btw-heffing niet is te splitsen in zelfstandige gedeelten, vindt de eerste ingebruikneming van het gehele gebouw plaats als het eerste deel van het gebouw in gebruik wordt genomen.
Servicekosten
In de vorige versie van het besluit stond dat servicekosten het btw-regime van de verhuur volgen. Dat ligt nu genuanceerder. Als een individuele huurder of de huurders gezamenlijk de dienstverrichter kunnen kiezen en de servicekosten afzonderlijk op de factuur worden vermeld, is de doorbelasting van de servicekosten belast met btw. Volgens het besluit is daarnaast sprake van een afzonderlijke (belaste) dienst als de verhuurder kosten voor warmte en/of koude in rekening brengt, indien het verbruik per huurder individueel bepaald kan worden. Dat geldt ook als de huurder de warmte en koude verplicht van de verhuurder moet afnemen.
Verhuurders mogen tot 1 januari 2025 de huidige praktijk voortzetten.
Verhuur van niet-geïntegreerde zonnepanelen
De verhuur van niet-geïntegreerde zonnepanelen op of nabij een verhuurde woning vormt een bijkomende prestatie bij de verhuur. Deze verhuur is vrijgesteld van btw. Er geldt een overgangsregeling voor verhuurders, die voor 2023 de btw op de aanschaf van de zonnepanelen in aftrek hebben gebracht. Gedurende de herzieningstermijn mogen deze verhuurders uitgaan van belaste verhuur van de zonnepanelen, om herziening van de aftrek te voorkomen.
Optie voor belaste verhuur
De verhuur van onroerende zaken is in principe vrijgesteld van btw. Verhuurder en huurder kunnen opteren voor belaste verhuur als de huurder de zaak gebruikt voor btw-belaste activiteiten. De huurovereenkomst dient een aantal formele voorwaarden te omvatten. Als dat niet het geval is, geldt de vrijstelling voor de verhuur. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat de verhuur ondanks formele gebreken toch belast is wanneer is gehandeld of rechtsgeldig is geopteerd voor een btw belaste verhuur. Het formele gebrek dient binnen een redelijke termijn na ontdekking te worden hersteld.
Vennootschapsbelasting
Transacties binnen fiscale eenheid
Transacties binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting hebben in het algemeen geen gevolgen voor de winstberekening. Een uitzondering daarop geldt voor de onderlinge overdracht van een vermogensbestanddeel met een hogere de waarde in het economische verkeer dan de boekwaarde. In dat geval wordt op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het verlaten van de fiscale eenheid door de overdrager of overnemer het verschil in waarde tot de winst gerekend. Deze sanctiebepaling wordt niet toegepast als de overdracht heeft plaatsgevonden in het kader van een normale bedrijfsuitoefening.
Op 30 oktober 2015 kocht een bv, die deel uitmaakt van een fiscale eenheid, de aandelen in een andere bv voor € 3 miljoen. Per 1 januari 2016 is de bv opgenomen in de fiscale eenheid. Door de verkoop van de aandelen van deze bv in 2016 is de fiscale eenheid per 1 augustus 2016 verbroken. In de tussentijd zijn twee van de drie activiteiten van de overgenomen bv overgedragen aan de fiscale eenheid. De verkoopprijs van de aandelen was € 325.000.
De Belastingdienst heeft aannemelijk gemaakt dat de overdracht van de activiteiten in 2016 binnen de fiscale eenheid heeft plaatsgevonden. Daarmee is niet geactiveerde goodwill overgedragen.
Volgens Hof Den Haag was de overdracht van de activiteiten naar aard en omvang niet passend binnen de normale bedrijfsuitoefening van de overdrager en de overnemer. Met de overdracht is ongeveer 80% van de omzet van de bv overgedragen aan andere vennootschappen van de fiscale eenheid. De fiscale eenheid verrichtte dergelijke activiteiten voorheen niet. De fiscale eenheid beriep zich op het optreden van synergie-effecten door de overdracht van de activiteiten. Volgens het hof kan dat een argument zijn voor de overdracht, maar zegt het niets over de vraag of die overdracht past binnen de aard en omvang van de normale bedrijfsuitoefening.
De Belastingdienst heeft de aangegeven winst van de fiscale eenheid terecht gecorrigeerd met de waarde van de overgedragen goodwill.
Arbeidsrecht
Uitleg vaststellingsovereenkomst
In verband met de voorgenomen verkoop van de onderneming hebben de werkgever en een werknemer een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. De werknemer was directeur van de te verkopen onderneming. In de VSO was opgenomen dat het dienstverband van de werknemer met wederzijds goedvinden zou eindigen om de verkoop van de onderneming niet te bemoeilijken. De overeenkomst bevatte een bepaling waarin was opgenomen dat de werknemer recht had op salaris gedurende een opzegtermijn van vier maanden. Deze bepaling was bedoeld voor het geval de koper van de onderneming de werknemer niet in dienst zou nemen. De werknemer is bij de koper van de onderneming in dienst getreden. De VSO is in verband daarmee aangepast.
De werknemer claimde vervolgens betaling van het salaris over de opzegtermijn van vier maanden. Naar zijn mening moest de werkgever die termijn in acht nemen, ongeacht of hij bij de koper in dienst trad. De werknemer beriep zich daarbij op de tekst van de bepaling in de overeenkomst. De werkgever was het daar niet mee eens. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemer afgewezen.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag het oordeel van de kantonrechter bevestigd. Zowel de kantonrechter als het hof is van oordeel dat de VSO uitging van de situatie dat de werknemer niet in dienst zou treden bij de koper. De considerans bij de VSO wijst daarop. Daarin wordt overwogen dat, als de werknemer geen aanbod van de koper tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst aanvaardt, de bepalingen van de VSO van toepassing zijn.
Onvoldoende re-integratie-inspanningen
De werkgever is verplicht het loon van een arbeidsongeschikte werknemer door te betalen. Deze verplichting duurt maximaal 104 weken. Tijdens de arbeidsongeschiktheid van de werknemer is de werkgever verplicht zich in te spannen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Dat kan in de eigen functie, maar ook in een andere functie. Mocht het niet mogelijk zijn om de werknemer te re-integreren in de onderneming van de werkgever, dan moet worden getracht de werknemer elders terug te laten keren in het werk. Is de werknemer naar verwachting na 104 weken nog steeds arbeidsongeschikt, dan volgt een aanvraag voor een WIA-uitkering. Bij de behandeling van deze aanvraag beoordeelt het UWV of de werkgever en de werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht. Als dat niet het geval is, verlengt het UWV de periode van verplichte loondoorbetaling met maximaal 52 weken.
Het UWV legde een loonsanctie op aan een werkgever omdat hij geen enkele op re-integratie gerichte activiteit heeft ondernomen. De door de bedrijfsarts geadviseerde medische expertise is te laat uitgevoerd. Er zijn re-integratiekansen gemist doordat de bedrijfsarts de belastbaarheid verkeerd heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het UWV de loonsanctie terecht heeft opgelegd.
In hoger beroep was niet in geschil dat de re-integratie-inspanningen niet tot een bevredigend resultaat hebben geleid. In geschil was of het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De Centrale Raad van Beroep constateerde dat de werkgever in hoger beroep geen andere gronden heeft aangevoerd dan bij de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep zag geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
Successiewet
Bevoordelingsbedoeling bij verkoop tegen te lage prijs?
De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over een schenking bij verkoop van onroerende zaken tegen een te lage prijs vernietigd. Voor het aannemen van een schenking bij een bevoordeling is vereist dat de overdrager zich niet alleen bewust is van de bevoordeling van de verkrijger, maar deze bevoordeling ook heeft gewild.
Het hof heeft geoordeeld dat de wederpartij de belanghebbende heeft willen bevoordelen omdat hij wist dat de waarde van de onroerende zaken hoger was dan de overeengekomen verkoopprijs. Het hof heeft daarmee miskend dat de wil tot bevoordeling niet kan worden afgeleid uit de bevoordelingsbewustheid bij degene die bevoordeelt.
Voor het hof heeft de belanghebbende aangevoerd dat de bevoordeling door de verkoop tegen een te lage prijs een van schenkbelasting vrijgestelde voldoening aan een natuurlijke verbintenis was. Ter onderbouwing van dit standpunt voerde de belanghebbende aan, dat bij de overdracht van de onroerende zaken de verzorgingsgedachte een grote rol heeft gespeeld. De verkoper, de ex-echtgenoot van de belanghebbende, wilde de belanghebbende verzorgd achterlaten indien er iets mis zou gaan met zijn onderneming. Volgens het hof had dat doel ook bereikt kunnen worden door de onroerende zaken tegen de werkelijke waarde over te dragen. Daaruit trok het hof de conclusie dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de bevoordeling is voldaan aan een natuurlijke verbintenis. De Hoge Raad vindt dat het hof zijn oordeel over het niet aannemelijk maken van het bestaan van een natuurlijke verbintenis niet heeft onderbouwd.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Den Bosch voor verdere behandeling.
Erfgename was geen pleegkind van erflater
Voor de toepassing van de Successiewet wordt een pleegkind gelijkgesteld met een eigen kind van de pleegouder. Pleegkinderen zijn kinderen van een ander, die vóór hun 21e verjaardag ten minste vijf jaar uitsluitend door de pleegouder als een eigen kind zijn onderhouden en opgevoed.
In een procedure over een aanslag erfbelasting claimde een erfgename toepassing van de kindvrijstelling en van tariefgroep I. Volgens de verklaring van de erfgename hebben de pleegouders een groot deel van de kosten van haar levensonderhoud voor hun rekening genomen in de periode dat zij bij de pleegouders woonde. De rechtbank vond niet aannemelijk gemaakt dat de erfgename gedurende ten minste vijf jaar uitsluitend door de erflater als een eigen kind is onderhouden. Zij kon daarom niet als pleegkind in de zin van de Successiewet worden aangemerkt.
Internationaal
Nederlandse belastingheffing over pensioen inwoner België
In het belastingverdrag van Nederland en België is opgenomen dat het heffingsrecht over pensioenuitkeringen in beginsel aan de woonstaat toekomt. De uitkeringen mogen in bepaalde gevallen ook worden belast in het land waaruit zij afkomstig zijn. Dat is het geval als de aanspraak op pensioen in dat land is vrijgesteld of als de betaalde pensioenpremie op het daar belastbare inkomen in aftrek is gebracht. Daarnaast dient te zijn voldaan aan de voorwaarde dat de pensioenuitkeringen in het woonland niet tegen het algemene belastingtarief in de heffing worden betrokken of dat minder dan 90% van de bruto uitkeringen in de belastingheffing wordt betrokken.
Deze bepaling geldt alleen als het totaal van de uitkeringen in een kalenderjaar meer dan € 25.000 bedraagt.
Een inwoner van België meende dat Nederland geen belasting mocht heffen over zijn pensioen, dat hij had verworven uit een in Nederland verrichte dienstbetrekking. Volgens de rechtbank Zeeland-West-Brabant is aan de voorwaarden uit het belastingverdrag voldaan om de uitkeringen in Nederland te belasten. De pensioenpremies waren destijds aftrekbaar. De Belgische belastingautoriteiten hebben bevestigd dat de pensioenuitkeringen niet in de progressieve inkomstenbelasting zijn betrokken. Het totaal van de pensioenuitkeringen in 2018 was meer dan € 25.000. Op grond daarvan is het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen aan Nederland toegewezen.
De belanghebbende in deze procedure heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. In het verleden is met de Belastingdienst gecorrespondeerd over de toewijzing van het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen. De Belastingdienst schreef dat Nederland op grond van het verdrag met België niet mocht heffen over het loon uit vroegere dienstbetrekking. Het pensioen van de belanghebbende kwalificeerde niet als een overheidspensioen. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur met die correspondentie geen toezegging gedaan waaraan de belanghebbende het vertrouwen mag ontlenen dat zijn pensioenuitkeringen niet in Nederland belastbaar zijn. Voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel is een voorwaarde dat de door de belanghebbende verstrekte relevante gegevens juist en volledig zijn. Een relevant gegeven is in dit geval dat de belanghebbende in België procedeerde over de belastbaarheid van de pensioenuitkeringen. De rechtbank acht aannemelijk dat de Belastingdienst in de correspondentie een voorbehoud zou hebben gemaakt als de Belastingdienst toen van de procedure op de hoogte was geweest. De rechtbank heeft om die reden het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen.
Kamerbrief ontwikkelingen grensarbeidersproblematiek
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in de problematiek voor grenswerkers op het gebied van de fiscaliteit en sociale zekerheid. Met de komst van de EU Kaderovereenkomst kunnen grenswerkers sinds 1 juli 2023 tot 50% van hun totale arbeidstijd thuis werken zonder wijziging van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving.
Voor de fiscaliteit zijn bilaterale belastingverdragen bepalend voor de verdeling van de heffingsrechten. In beginsel betaalt een grenswerker belasting in het land waar hij werkt. Wanneer de grenswerker deels thuis werkt, moet belasting worden betaald in het woonland over een deel van het inkomen. Het kabinet wil op twee manieren de fiscale belemmeringen van thuis werken door grenswerkers aanpakken. De eerste manier is de opname in belastingverdragen van een drempelregeling. Grenswerkers kunnen dan een aantal dagen hybride werken zonder verschuiving van het heffingsrecht naar de woonstaat. Daarnaast wil het kabinet een bilaterale regeling die duidelijkheid geeft over het bestaan van een vaste inrichting van de werkgever in de woonstaat van de werknemer als gevolg van hybride werken.
Met België is onlangs een overeenkomst over dit punt gesloten. Het afgelopen half jaar is met België onderhandeld over een drempelregeling bij hybride werken over de grens. Dit heeft nog niet geleid tot aanpassing van het bestaande belastingverdrag.
Met Duitsland wordt onderhandeld over aanpassing van het bestaande belastingverdrag. Die gesprekken gaan over het opnemen van een drempelregeling om deels hybride werken door grenswerkers te faciliteren. Op korte termijn lijkt een regeling voor een beperkt aantal dagen haalbaar. Het streven is om de onderhandelingen over de drempelregeling in de eerste helft van 2024 af te ronden.
Ook in EU-verband is Nederland voorstander van een drempelregeling, waarmee wordt aangesloten bij de EU Kaderovereenkomst voor sociale zekerheid.
Autobelastingen
Prejudiciële vragen over karakter naheffingsaanslag parkeerbelasting
De parkeerbelasting is een objectieve belasting. Dat betekent dat bij de heffing geen ruimte is voor de afweging van persoonlijke omstandigheden of belangen. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag worden kosten in rekening gebracht. Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 1995 houdt een naheffingsaanslag parkeerbelasting geen strafvervolging in, zoals is bedoeld in het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Dat heeft tot gevolg dat een beroep op een strafuitsluitingsgrond, zoals de afwezigheid van alle schuld, niet aan de orde is. Een fout bij de bediening van een parkeerapp of een ander betaalsysteem, waardoor de verschuldigde parkeerbelasting niet wordt voldaan, komt voor rekening en risico van de parkeerder. Een dergelijke fout verhindert de oplegging van een naheffingsaanslag niet.
Het aanmerken als strafvervolging maakt voor de rechtsbescherming een groot verschil vanwege de bescherming die het EVRM biedt.
De Rechtbank Oost-Brabant heeft naar aanleiding van ontwikkelingen in het bestuursrecht bij de toetsing van overheidsbesluiten door de bestuursrechter prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De rechtbank wil van de Hoge Raad weten of de kosten van een naheffingsaanslag nog altijd niet kunnen worden gezien als strafvervolging in de zin van het EVRM. Mocht dat niet het geval zijn, dan wil de rechtbank weten of de belastingrechter rekening mag houden met de verwijtbaarheid van de gedraging, die ten grondslag ligt aan de naheffingsaanslag. Verder vraagt de rechtbank of de naheffing van parkeerbelasting kan worden getoetst aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank wijst erop, dat parkeerovertredingen oorspronkelijk in het strafrecht geregeld waren. De wetgever heeft later de handhaving van parkeergedrag in verschillende wettelijke regelingen ondergebracht. Daarmee is juridisch een scheiding tussen verschillende parkeerovertredingen aangebracht. Hoewel juridisch sprake is van kosten en niet van een boete, wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting in praktijk als een boete ervaren.
Formeel recht
Rechtsvergelijkend onderzoek fiscale geheimhouding
In belastingzaken geldt een wettelijke geheimhoudingsplicht. Deze houdt in dat het niet is toegestaan om individuele belastingdossiers openbaar te bespreken. De staatssecretaris van Financiën heeft onderzoek laten uitvoeren hoe de fiscale geheimhoudingsplicht zich verhoudt tot verschillende andere landen. De uitkomst van het onderzoek is dat de Nederlandse geheimhoudingsplicht in lijn is met hetgeen de meeste andere landen doen. Er zijn beperkte aanknopingspunten voor aanpassing van het Nederlandse stelsel.
Bij de beantwoording van Kamervragen en persvragen over individuele belastingplichtigen zal er meer aandacht worden besteed aan algemene informatie over het fiscale onderwerp van de vraag.
Reactie plaatsen
Reacties