Nieuwsbrief 12 oktober 2023

Belastingplan

 

Motie fiscale stimulering gebruik deelauto's

In de Tweede Kamer is een motie ingediend waarin het kabinet verzocht wordt te onderzoeken hoe het gebruik van deelauto’s gestimuleerd zou kunnen worden binnen bestaande fiscale regelingen voor werkgevers, zoals de MIA, VAMIL, EIA en de reiskostenvergoeding. De staatssecretaris van Financiën heeft meegedeeld dat hij het oordeel over deze motie aan de Tweede Kamer laat.


Lees meer  
 

Nota van wijziging Belastingplan 2024

De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het Belastingplan 2024 ingediend bij de Tweede Kamer. De nota van wijziging heeft betrekking op de vaststelling van de forfaitaire rendementen in box 3 voor banktegoeden en schulden. Deze worden na afloop van een kalenderjaar vastgesteld om zo goed mogelijk aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Voorlopige aanslagen, die worden opgelegd voordat deze rendementspercentages definitief zijn vastgesteld, berusten op afwijkende rendementspercentages. Voorgesteld wordt om bij voorlopige aanslagen uit te gaan van bij ministeriële regeling vast te stellen forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden over een afwijkende periode. Deze percentages worden als volgt vastgesteld:

  1. Voor banktegoeden wordt uitgegaan van de rente van de maand juli op deposito’s met een opzegtermijn van maximaal drie maanden.
  2. Voor schulden wordt uitgegaan van het rentepercentage van de maand juli over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens.


Lees meer  
 

Loonbelasting

 

Wel indexatie, maar geen verdere verhoging vrijwilligersvergoeding

De staatssecretaris van Financiën heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2023 in de Eerste Kamer toegezegd om nog eens te kijken naar de mogelijkheid om de vrijgestelde vrijwilligersvergoeding te verhogen. Een onkostenvergoeding voor een vrijwilliger is vrijgesteld tot een bedrag van € 190 per maand en € 1.900 per jaar. Als een vrijwilliger meer kosten maakt, dan kunnen de hogere werkelijke kosten onbelast vergoed worden. De maximumbedragen van de vrijwilligersregeling worden jaarlijks geïndexeerd. De maxima voor 2024 stijgen daardoor naar € 2.100 per jaar en € 210 per maand. Een verdere verhoging van de bedragen van de vrijwilligersregeling acht het kabinet niet nodig.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Kamerbrief houdbaarheid Wet rechtsherstel box 3

In het zogeheten Kerstarrest oordeelde de Hoge Raad dat het stelsel dat sinds 2017 in box 3 gold, in bepaalde gevallen in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. Naar aanleiding van het Kerstarrest is de Wet rechtsherstel box 3 ingevoerd en is de Wet IB 2001 door de Overbruggingswet box 3 aangepast. Het rechtsherstel ziet op aanslagen voor de jaren 2017 tot en met 2022. De Overbruggingswet box 3 heeft de bepalingen voor box 3 in de Wet IB 2001 aangepast voor aanslagen voor de jaren vanaf 2023.

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de belastingheffing in box 3 volgens de forfaitaire spaarvariant van de Wet rechtsherstel box 3. Er lopen meerdere cassatieprocedures bij de Hoge Raad over de vraag of deze forfaitaire spaarvariant in lijn is met het Kerstarrest. Waar de staatssecretaris eerst stellig was in de bewering dat dit het geval is, lijkt hij nu een slag om de arm te houden. De Belastingdienst houdt er rekening mee dat de Hoge Raad de Wet rechtsherstel box 3 in een van de lopende procedures onderuit haalt. Voor dat geval heeft de Belastingdienst een formulier in voorbereiding waarmee belastingplichtigen hun werkelijke rendement kunnen opgeven. De staatssecretaris merkt op dat een duidelijke uitwerking van het begrip werkelijk rendement nodig is. In de lopende cassatieprocedures hebben gerechtshoven daaraan een verschillende invulling gegeven.

In de brief gaat de staatssecretaris in op mogelijke verfijningen in box 3 voor de overbruggingsperiode tot de invoering van een belastingstelsel op basis van werkelijk behaalde rendementen. De verfijningen hebben betrekking op de categorie overige bezittingen. Deze categorie is zeer uitgebreid, maar kent één rendementspercentage ongeacht de aard van de bezittingen. Enkele verfijningen zijn in het Belastingplan 2024 opgenomen.

Over de invoering van een vorm van tegenbewijs, waarbij rekening wordt gehouden met het werkelijke rendement over meerdere jaren, neemt het kabinet geen besluit. Wel wijst de staatssecretaris erop dat een meerjarige tegenbewijsregeling mogelijk rechtvaardiger is dan een tegenbewijsregeling per jaar. Een meerjarige variant is wel complexer dan een eenjarige variant.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Berekening liquidatieverliesregeling

Het liquidatieverlies op een deelneming is het verschil tussen het voor de deelneming opgeofferde bedrag en de ontvangen liquidatie-uitkering. De bewijslast dat en tot welk bedrag een liquidatieverlies in aanmerking kan worden genomen, rust op de belanghebbende. De belanghebbende moet de omvang van het verlies overtuigend aantonen en kan niet volstaan met het aannemelijk maken daarvan.

Wanneer een belastingplichtige niet het volledige belang heeft in een deelneming, die als tussenhoudster fungeert, moet bij de berekening van het liquidatieverlies naar evenredigheid rekening worden gehouden met de waardedaling van een deelneming van de tussenhoudster. Als het als deelneming aan te merken belang in de geliquideerde tussenhoudster in de loop van de tijd is gewijzigd, dient de bezitsperiode te worden gesplitst in tijdvakken waarin het belang in de geliquideerde tussenhoudster procentueel gelijk is gebleven. De berekening naar evenredigheid dient dan voor elk van die tijdvakken afzonderlijk te worden gemaakt.

Een procedure voor de Hoge Raad heeft betrekking op de verrekening van een liquidatieverlies op een deelneming in een tussenhoudster. Hof Amsterdam oordeelde eerder in de procedure dat de inspecteur terecht heeft geweigerd het liquidatieverlies in aftrek toe te staan. De belanghebbende en de Belastingdienst verschilden van mening over de vraag of de deelneming van de tussenhoudster in een kleindochtermaatschappij sinds de verkrijging van de deelneming in de tussenhoudster in waarde was gedaald.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank bij de berekening van het aftrekbare liquidatieverlies ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de belanghebbende het belang in de deelneming in twee stappen heeft verworven tegen verschillende waarden. In eerste instantie betrof het een 74%-belang, dat later is uitgebreid tot 100%. Volgens het hof is de door de belanghebbende verdedigde berekening van het liquidatieverlies niet correct. De belanghebbende ging uit van 74% van het totale opgeofferde bedrag, maar nam alle andere bedragen voor de volle 100% in aanmerking. Wanneer wordt gerekend met 74% resteert geen aftrekbaar verlies volgens het hof. Het hof heeft echter geen inzicht gegeven in zijn berekening. De Hoge Raad is daardoor niet in staat te beoordelen of het hof een correcte berekening heeft gemaakt. De uitspraak van het hof is ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Haag.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Vakantiegeld over toeslagen en overwerkvergoeding

Het Burgerlijk Wetboek verplicht de werkgever om bij iedere betaling van het in geld vastgestelde loon de werknemer een gespecificeerde opgave te verstrekken van het loonbedrag en van de bedragen waaruit dit is samengesteld. Uit de wetgeschiedenis van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag blijkt dat deze eis ook geldt voor de vakantietoeslag.

Een procedure tussen een werkgever en een werknemer had betrekking op de betaling van vakantietoeslag. De beloning van een werknemer bestond onder meer uit een ploegentoeslag, een overwerkvergoeding en een bonus. Over al deze bedragen heeft de werknemer recht op vakantietoeslag. De werkgever en de werknemer verschillen van mening of de vakantiebijslag is begrepen in de uitgekeerde bedragen of dat deze bedragen nog moeten worden verhoogd met de vakantietoeslag. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werkgever alsnog de vakantietoeslag over de ploegentoeslag, de overwerkvergoeding en de bonus over de afgelopen vijf jaren moet betalen.

In hoger beroep voerde de werkgever aan dat het sinds jaar en dag binnen de onderneming gebruikelijk is dat de vakantiebijslag over de toeslagen verdisconteerd is in de betaalde bedragen en niet afzonderlijk werd uitbetaald. De loonstroken bevatten geen specificatie met betrekking tot de vakantiebijslag over de toeslagen. Naar het oordeel van het hof heeft de werkgever onvoldoende onderbouwd dat de verdiscontering van de vakantietoeslag gebruikelijk en duidelijk was en dat de werknemer daaraan zou zijn gebonden.

Het hof heeft ook het beroep van de werkgever op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen dynamische incorporatiebeding verworpen. Door dat beding zouden met de Ondernemingsraad overeengekomen wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden automatisch deel uitmaken van de arbeidsovereenkomst van de werknemer. Volgens het hof is de werknemer niet op voorhand en automatisch gebonden aan met de Ondernemingsraad overeengekomen wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden. Het hof ziet geen aanleiding om dit beding gelijk te stellen met een incorporatiebeding waarmee opvolgende collectieve arbeidsovereenkomsten bij voorbaat van toepassing worden verklaard. Bij de incorporatie van een cao mag worden aangenomen dat deze is overeengekomen met een representatieve, deskundige en onafhankelijke vakorganisatie, waarmee is voorzien in de bescherming van de werknemer. Dat is een wezenlijk verschil met arbeidsvoorwaarden die uitsluitend met een Ondernemingsraad zijn overeengekomen.

Het hof is van oordeel dat de werknemer nog recht heeft op verhoging van de toeslagen met vakantiebijslag en op de uitbetaling daarvan.


Lees meer  
 

Minimumuurloon per 1 januari 2024

Per 1 januari 2024 wordt het wettelijke minimumloon vervangen door een minimumuurloon. Na de halfjaarlijkse indexatie bedraagt dit minimumuurloon € 13,27 voor werknemers van 21 jaar en ouder. Voor jongeren gelden daarvan afgeleide bedragen.

Als basis voor uitkeringen, die aan het wettelijke minimumloon zijn gekoppeld, geldt een referentiebedrag per maand. Dat bedraagt € 2.069,40 per 1 januari 2024.

Leeftijd                                       Staffelpercentage                    Uurloon

 21 jaar en ouder                                   100                                    € 13, 27

 20 jaar                                                           80                                    € 10,62

 19 jaar                                                           60                                     € 7,96

 18 jaar                                                           50                                     € 6,64

 17 jaar                                                           39,5                                € 5,24

 16 jaar                                                           34,5                                € 4,58

 15 jaar                                                           30                                    € 3,98


Lees meer  
 

Overdrachtsbelasting

 

Verkenning vrijstellingen overdrachtsbelasting

Vooruitlopend op een evaluatie van fiscale regelingen in de overdrachtsbelasting heeft de staatssecretaris van Financiën een verkenning van de fiscale regelingen uit laten voeren. Doel daarvan is om in kaart te brengen of er aanleiding is om nader onderzoek te doen naar de fiscale regelingen binnen de overdrachtsbelasting. De verkenning heeft betrekking op alle vrijstellingen van overdrachtsbelasting. Het verlaagde tarief voor woningen en de tariefdifferentiatie zijn in de verkenning meegenomen. De evaluatieplanning is als volgt vastgesteld.

In 2024 wordt de Wet differentiatie van de overdrachtsbelasting geëvalueerd, inclusief enkele vrijstellingen die betrekking hebben op de woningmarkt. In 2025 volgt een evaluatie van de vrijstellingen in de overdrachtsbelasting voor ondernemers. In 2026 worden de vrijstellingen voor natuur en landbouw onderzocht en in 2027 zullen enkele vrijstellingen van technische en notariële aard geëvalueerd worden.

De vrijstelling bij samenloop met de omzetbelasting wordt in de evaluatie van btw-vrijstellingen in 2024 betrokken.


Lees meer  
 

Successiewet

 

Vaststelling waarde chalet in buitenland voor erfbelasting

In Nederland gelegen onroerende zaken worden voor de erfbelasting op de WOZ-waarde gesteld. Voor in het buitenland gelegen onroerende zaken dient de waarde te worden bepaald met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van de WOZ. De waarde van deze zaken voor de erfbelasting is derhalve de waarde in het economische verkeer.

Een grootmoeder legateerde haar 50%-aandeel in een in Zwitserland gelegen chalet aan haar vier kleinkinderen gezamenlijk. De andere helft van het chalet was al eerder bij wijze van legaat door grootvader aan de kleinkinderen nagelaten. Voor de heffing van erfbelasting was de waarde van het chalet in geschil. In de aangifte erfbelasting is het chalet opgenomen voor de Zwitserse WOZ-waarde. De Belastingdienst accepteerde deze waarde niet en ging uit van een veel hogere waarde. Die waarde was het gemiddelde bedrag van de in twee taxatierapporten vermelde waarden, nadat de grondwaarde in een van de rapporten door de Belastingdienst was gecorrigeerd. Volgens de rechtbank Den Haag heeft de Belastingdienst de waarde van het chalet niet aannemelijk gemaakt. Het taxatierapport met de hoogste uitkomst bevatte vergelijkingsobjecten die anders dan het chalet niet ver buiten het centrum lagen en evenmin in een lawinegebied. De Belastingdienst heeft deze specifiek op het chalet betrekking hebbende factoren niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat voor de heffing van erfbelasting moest worden uitgegaan van de waarde van het chalet volgens het taxatierapport met de laagste uitkomst, zonder correctie van de grondwaarde.

De Zwitserse WOZ- waarde is volgens de rechtbank niet de juiste waarde, omdat niet aannemelijk is dat deze de waarde in het economische verkeer betreft.


Lees meer  
 

Dividendbelasting

 

Onderzoek inkoopfaciliteit beursfondsen

Naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën een onderzoek laten uitvoeren naar de inkoopfaciliteit voor beursgenoteerde vennootschappen in de dividendbelasting. De staatssecretaris merkt op dat ook andere vormen van aandeleninkoop om specifieke redenen zijn vrijgesteld van dividendbelasting. Het onderzoek heeft op die vrijstellingen geen betrekking.

Fiscale gevolgen van de inkoop van eigen aandelen

Dividendbelasting wordt geheven over de opbrengsten uit aandelen in vennootschappen, die in Nederland zijn gevestigd. De dividendbelasting wordt ingehouden door de vennootschap, die dividend uitkeert. Het tarief van de dividendbelasting bedraagt 15%. De dividendbelasting is een voorheffing op de inkomsten- en vennootschapsbelasting.

De inkoop van eigen aandelen door een vennootschap wordt voor de dividendbelasting aangemerkt als de uitkering van dividend voor zover de inkoopprijs hoger is dan het gemiddelde op de aandelen gestorte kapitaal. Bij de inkoop van aandelen ter tijdelijke belegging is geen dividendbelasting verschuldigd.

De inkoop van beursaandelen verschilt van de inkoop van niet-beursgenoteerde aandelen omdat de aandeelhouder geen genoegen neemt met een prijs die door de heffing van dividendbelasting lager is dan bij een verkoop van het aandeel aan een derde. In de praktijk zal het inkopende beursfonds de dividendbelasting voor zijn rekening moeten nemen. Dat heeft tot gevolg dat de geheven dividendbelasting niet als voorheffing verrekend kan worden. Dit komt omdat de belastingplichtige (de aandeelhouder) bij een beursfonds niet bekend is doordat de inkoop van aandelen vaak door een bank wordt gedaan. De dividendbelasting vormt zodoende directe kosten die niet verrekend of teruggevraagd kunnen worden en dus de waarde van de beursvennootschap verminderen.

Inkoopfaciliteit

De inkoopfaciliteit in de dividendbelasting maakt onbelaste inkoop van aandelen onder voorwaarden en tot een zeker maximum mogelijk. De belangrijkste voorwaarde is dat in het jaar van inkoop ook contant dividend wordt uitgekeerd. Het contante dividend moet minimaal gelijk zijn aan het gemiddelde bedrag aan dividend in de vijf voorafgaande kalenderjaren. Het bedrag van de inkoop mag niet hoger zijn dan twintig keer het bedrag van het gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in de vijf voorafgaande kalenderjaren. Uit het onderzoek komt naar voren dat de voorwaarden als knellend worden ervaren. Door de complexiteit van de regeling is het moeilijk om vooraf in te schatten of wordt voldaan aan de voorwaarden van de inkoopfaciliteit.

De afschaffing van de inkoopfaciliteit in Nederland zou ertoe kunnen leiden dat beursfondsen uitwijken naar andere landen.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.