Nieuwsbrief 10 augustus 2023

Loonbelasting

 

Conclusie AG aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Binnen de werkkostenregeling kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Voor zover over de vergoeding of verstrekking loonbelasting is verschuldigd, komt deze voor rekening van de werkgever bij aanwijzing als eindheffingsbestanddeel.

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft een conclusie gewijd aan de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel. In de conclusie gaat de AG in op de vraag of de verwerking van een loonbestanddeel als individueel werknemersloon in de loonadministratie aan die aanwijzing in de weg staat. Verder bespreekt de AG of de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel na het genietingstijdstip kan plaatsvinden en hoe een inhoudingsplichtige een geschil over de gebruikelijkheid van een aanwijzing in de bezwaar- en beroepsfase kan brengen.

De procedure heeft betrekking op bedragen die een werkgever heeft betaald als tegemoetkoming voor de tegenvallende resultaten van een gewijzigde pensioenregeling. De Belastingdienst heeft het verzoek van de werkgever om de tegemoetkomingen als eindheffingsbestanddeel te mogen aanwijzen afgewezen. Volgens de inspecteur is niet aan de gebruikelijkheidstoets voor de aanwijzing voldaan. De werkgever heeft vervolgens de tegemoetkomingen tot een bedrag van € 2.400 aangemerkt als eindheffingsbestanddeel en het meerdere als individueel werknemersloon in de salarisadministratie verwerkt.

De AG is van mening dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel volgt uit de afspraken tussen werkgever en werknemer. De verloning als individueel loonbestanddeel staat daar in beginsel niet aan in de weg. Bij wijze van foutherstel kan een als eindheffingsbestanddeel aangewezen, maar individueel verloonde vergoeding, alsnog naar eindheffingsloon worden gecorrigeerd. De wijze van verloning vormt een vermoeden omtrent de aanwijzing.

De AG concludeert verder dat uit de wettekst niet voortvloeit dat een loonbestanddeel na het genietingstijdstip niet meer als eindheffingsbestanddeel kan worden aangewezen. Deze beperkende voorwaarde vloeit voort uit de systematiek van de werkkostenregeling als bruteringsregeling.

Volgens de AG kan de inhoudingsplichtige een geschil over de gebruikelijkheid van een aanwijzing in de bezwaar- en beroepsfase brengen zonder het gevaar van boetes en belastingrente door te verzoeken om een naheffingsaanslag. Ook kan de inhoudingsplichtige een vergoeding aanwijzen, individueel verlonen en na afloop van de procedure bij wijze van foutherstel als eindheffingsloon verwerken.

De AG geeft de Hoge Raad in overweging de beroepen in cassatie ongegrond te verklaren.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Bouwterrein of niet?

Voor bouwterreinen geldt een uitzondering op de vrijstelling van omzetbelasting voor de levering van onroerende zaken. Een bouwterrein is onbebouwde grond, die is bestemd om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Volgens uitleg van de Hoge Raad dient uit een beoordeling van alle omstandigheden op de datum van de levering te blijken dat het terrein bestemd is om te worden bebouwd. Aanwezige bebouwing sluit niet uit dat sprake is van onbebouwde grond. Voorwaarde is dat deze bebouwing in verhouding tot de omvang verwaarloosbaar klein is.

De rechtbank Gelderland heeft een terrein van 2.350 m2, waarop een theekoepel, een verhard pad en een fietsenstalling aanwezig waren ten tijde van de levering, als bouwterrein aangemerkt. Een deel van het perceel bestond uit een monumentale tuin. De oppervlakte van de bebouwing bedroeg ongeveer 3% van het perceel. Volgens de rechtbank is dat zo gering, dat de bebouwing als verwaarloosbaar moet worden beschouwd. Uit het feit dat het pad en de fietsenstalling na de levering zijn verwijderd, heeft de rechtbank afgeleid dat deze bebouwing naar zijn aard ondergeschikt was aan de onbebouwde grond. De theekoepel was een monument en mocht niet verwijderd worden. De rechtbank heeft het standpunt van de verkoper dat slechts een deel van het perceel, namelijk het bouwvlak van 270 m2, kwalificeerde als bouwterrein afgewezen. Volgens de rechtbank moet de levering van gehele perceel als één (rechts)handeling worden beschouwd. Die rechtshandeling had de levering van een bouwterrein tot voorwerp.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Conclusie AG in procedure over ontslag op staande voet

Het ontslag op staande voet is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De wet geeft beide partijen de bevoegdheid om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen op grond van een dringende reden. De partij die van deze bevoegdheid gebruik maakt dient de dringende reden zonder uitstel mede te delen aan de wederpartij. Aan een ontslag op staande voet kunnen meerdere dringende redenen ten grondslag worden gelegd.

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft een conclusie gewijd aan ontslag op staande voet, en dan met name aan de eis dat de dringende reden onverwijld moet zijn meegedeeld aan de wederpartij. De conclusie van de AG betreft een zaak waarin Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat niet voldaan is aan de onverwijldheidseis. Het bestaan van meerdere dringende redenen staat in deze zaak niet ter discussie. Het ontslag is verleend op elf gronden, die zowel ieder voor zich als in hun geheel door de werkgever zijn aangemerkt als dringende reden(en) voor het ontslag.

Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het tijdstip waarop de dringende reden ter kennis is gekomen van degene, die bevoegd is het ontslag te verlenen, beslissend is voor het al dan niet onverwijld meedelen van het ontslag en de reden. Als de werkgever vermoedt dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, heeft hij de tijd om onderzoek te doen. Hoeveel tijd de werkgever aan dat onderzoek mag besteden, hangt af van de omstandigheden.

De rechter zal moeten beoordelen of de werkgever voldoende voortvarend een onderzoek heeft ingesteld naar de onregelmatigheden. Vervolgens dient hij te beoordelen of het onderzoek voldoende voortvarend is uitgevoerd en voorts of de werkgever na kennisneming van de resultaten van het onderzoek voldoende voortvarend is overgegaan tot het ontslag op staande voet.

Bij een ontslag op staande voet om samengestelde dringende reden moet worden onderzocht wanneer bij de werkgever het vermoeden is ontstaan van de gehele samengestelde dringende reden en of het ontslag na dat moment voldoende voortvarend is gegeven. Volgens de AG dient niet voor elke dringende reden afzonderlijk te worden onderzocht wanneer deze tijdens het door de werkgever ingestelde onderzoek aan het licht is gekomen en of voor iedere afzonderlijke dringende reden het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven.

Het hof heeft twee van de aangevoerde ontslaggronden niet betrokken bij de bespreking van de onverwijldheidseis, zonder daarvoor een onderbouwing te geven. Het oordeel van het hof dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, is onvoldoende gemotiveerd.

Het hof heeft vier andere aangevoerde ontslaggronden in het geheel niet betrokken bij de beoordeling van het ontslag op staande voet. Volgens het hof was dat niet nodig, omdat op basis van de eerdere gronden de conclusie dat er een dringende reden voor ontslag al getrokken kon worden. De beslissing dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Het hof had ook deze gronden in zijn oordeel moeten betrekken.

De conclusie van de AG is dat het beroep in cassatie gegrond is.


Lees meer  
 

Verrekening opleidingskosten toegestaan bij niet verplichte scholing

Een werkgever en een werknemer zijn een studiekostenregeling overeengekomen. Volgens deze regeling diende de werknemer een deel van de kosten van een door hem gevolgde opleiding aan de werkgever te vergoeden bij voortijdige uitdiensttreding. De overeenkomst vermeldde de kosten van de opleiding en de periode waarin de werkgever baat heeft van de tijdens de studie verworven kennis en vaardigheden. De terugbetalingsverplichting verminderde naar evenredigheid van het verstrijken van deze periode. De regeling vermeldde verder dat de kosten alleen hoeven te worden terugbetaald wanneer de arbeidsovereenkomst door toedoen van de werknemer voortijdig zou worden beëindigd.

Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer maakte de werkgever aanspraak op terugbetaling van het restant van de studiekosten. De werknemer bestreed dat. De rechtbank is van oordeel dat de werkgever de studiekosten terecht heeft verrekend met loonbedragen van de werknemer. De studiekostenregeling was duidelijk en voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De door de werknemer gevolgde opleiding was geen verplichte scholing. Deelname aan de opleiding was vrijwillig en niet vereist om het werk te kunnen uitvoeren.


Lees meer  
 

Drinken tijdens horecacontrole grond voor ontslag boa

Een arbeidsovereenkomst kan door de rechter worden ontbonden als sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat het moet gaan om een ernstige tekortkoming, die vergelijkbaar is met een dringende reden voor ontslag op staande voet.

De kantonrechter heeft op verzoek van een gemeente de arbeidsovereenkomst met een bijzondere opsporingsambtenaar (boa) ontbonden. Het verzoek is gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. De boa heeft tijdens een horecacontrole alcohol gedronken.

In het personeelshandboek van de gemeente staat dat van de medewerkers verwacht wordt dat zij geen alcohol gebruiken als zij werken. De kantonrechter vindt het evident dat het drinken van alcohol tijdens werktijd in strijd is met de hoge integriteitseisen die aan een ambtenaar gesteld worden. Het drinken van alcohol kan de waarnemingen van een boa beïnvloeden, terwijl die waarnemingen in een proces-verbaal vastgelegd worden en als bewijs kunnen dienen op basis waarvan gehandhaafd wordt. De boa is er voorafgaand aan de horecacontrole op gewezen dat alcoholgebruik tijdens de controle niet was toegestaan. Dat de boa tijdens de horecacontrole alcohol heeft gedronken, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast. De boa heeft dat toegegeven aan zijn leidinggevende. De latere betwisting daarvan is volgens de kantonrechter niet geloofwaardig.

De kantonrechter is van oordeel dat het drinken van alcohol tijdens de horecacontrole en het daarna rijden in een dienstvoertuig voldoende onderbouwing is van de door de gemeente aangevoerde primaire grondslag voor ontslag. De kantonrechter merkt nog op dat de boa eerder al twee officiële waarschuwingen heeft gekregen, waarbij hem duidelijk is gemaakt dat hij zich geen misstappen meer kan veroorloven.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per direct ontbonden. Vanwege de ernstige tekortkomingen van de boa heeft hij geen recht op een transitievergoeding.


Lees meer  
 

Successiewet

 

Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing op verhuur onroerende zaken

Voor de erfbelasting bestaat een voorwaardelijke vrijstelling voor ondernemingsvermogen, dat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die in Nederland woont. Deze bedrijfsopvolgingsregeling is ook van toepassing op aandelen in een rechtspersoon, die bij de erflater behoorden tot een aanmerkelijk belang. Voorwaarde voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling is dat de rechtspersoon een materiële onderneming drijft. De vrijstelling is slechts van toepassing op de waarde van de vermogensbestanddelen voor zover die aan de onderneming kunnen worden toegerekend. Eventueel beleggingsvermogen van de rechtspersoon valt tot maximaal 5% van de waarde van het ondernemingsvermogen eveneens onder de vrijstelling.

De exploitatie van onroerende zaken wordt slechts als het drijven van een materiële onderneming aangemerkt als de daarvoor verrichte arbeid meer omvat dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer en gericht is op het behalen van een hoger rendement.

De rechtbank Gelderland heeft in een procedure geoordeeld dat de werkzaamheden, die binnen een verhuur-bv werden verricht, niet van dien aard en omvang waren dat zij waren gericht op een hoger rendement dan gebruikelijk is. Het ging om werkzaamheden, die horen bij het beheer van onroerende zaken. De bv dreef geen materiële onderneming, maar hield zich bezig met normaal vermogensbeheer. De bedrijfsopvolgingsregeling was niet van toepassing op de verkregen aandelen in de bv.


Lees meer  
 

Invordering

 

Onttrekking bodemzaken

De Belastingdienst is een preferente schuldeiser. Dat houdt in dat de Belastingdienst met voorrang op andere schuldeisers verhaal kan zoeken op zaken van een belastingschuldige. Het voorrecht van de Belastingdienst gaat boven het recht van pand dat rust op een bodemzaak. Dat zijn zaken, die zich op de bodem van een belastingschuldige bevinden. De houder van een pandrecht op een bodemzaak is verplicht om de ontvanger mede te delen dat hij voornemens is een handeling te verrichten waardoor die zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak. Handelingen, die worden verricht in de normale uitoefening van het bedrijf of beroep van de belastingschuldige, behoeven niet te worden gemeld.

De verhuurder van een bedrijfspand accepteerde de opzegging van de huur door de curator van de huurder. De verhuurder heeft afgezien van de contractuele opzegtermijn van drie maanden en de huurovereenkomst per direct beëindigd. De door de verhuurder aan de huurder in huurkoop geleverde machines kwalificeerden door de huurbeëindiging niet meer als bodemzaken. De verhuurder had de opzegging van de huurovereenkomst moeten melden aan de ontvanger.

De ontvanger heeft een beschikking executiewaarde uitgereikt aan de verhuurder. De vastgestelde executiewaarde betrof de in huurkoop geleverde machines. Op grond van de Invorderingswet rust voor het bedrag van de vastgestelde executiewaarde een betalingsverplichting op de verhuurder.

In de procedure over de beschikking executiewaarde heeft de rechtbank geoordeeld dat de beschikking terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. 


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.