Nieuwsbrief 9 maart 2023

Loonbelasting

 

Verzamelbesluit pensioenen gewijzigd

De staatssecretaris van Financiën heeft een verzamelbesluit over pensioenen in de loon- en inkomstenbelasting gewijzigd. De wijzigingen betreffen de voorwaarden, die worden gesteld bij het geruisloos omzetten van een oudedagsverplichting in een lijfrente nadat de termijnen van de oudedagsverplichting zijn ingegaan. De volledige waarde van de oudedagsverplichting moet worden aangewend ter verkrijging van de lijfrente. Daaraan voorafgaand moet een verzoek tot aanwending van de oudedagsverplichting ter verkrijging van een lijfrente aan de inspecteur worden gedaan.

Daarnaast bevat het besluit de voorwaarden, die gelden voor het geruisloos omzetten van een oudedagsverplichting in een lijfrente, wanneer degene, aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, meer dan vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. In dat geval dienen de termijnen uit de lijfrente direct in te gaan. De minimale uitkeringsduur van 20 jaar mag worden verminderd met de periode vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd tot het moment waarop de eerste termijn van de lijfrente wordt uitgekeerd.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Besluit rechtsherstel gaat Hof Arnhem-Leeuwarden niet ver genoeg

De belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting blijft de gemoederen bezig houden. Na het kerstarrest van de Hoge Raad kwam de staatssecretaris van Financiën met het Besluit rechtsherstel box 3. Dat besluit moet belastingplichtigen, die tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting, het door de Hoge Raad voorgeschreven rechtsherstel bieden.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld dat het besluit in sommige situaties niet ver genoeg gaat. De procedure betrof iemand met een aanzienlijk vermogen in box 3. Een groot deel daarvan bestond uit spaargeld. De inkomstenbelasting in box 3 over 2018 bedroeg volgens de aanslag € 15.939. Met toepassing van het besluit rechtsherstel heeft de inspecteur de belasting in box 3 ambtshalve verminderd tot € 4.790.

Volgens het hof is onvoldoende rechtsherstel geboden. Het werkelijk behaalde rendement in 2018 bedroeg € 1.195. Dat was beduidend lager dan het rendement waarmee rekening is gehouden bij de toepassing van het besluit van € 15.967. Het hof heeft de box 3-heffing nader vastgesteld op € 358. Het hof heeft bij de vaststelling van het rendement in box 3 geen rekening gehouden met het in 2018 geleden koersverlies op beleggingen.

Gezien de financiële situatie van de belanghebbende was een verdere verlaging van de belastingheffing op grond van een individuele en buitensporige last niet aan de orde.


Lees meer  
 

Beantwoording Kamervragen box 3

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van een oproep van het Register Belastingadviseurs om bezwaar te maken tegen de box 3-heffing.

De staatssecretaris is van mening dat het geboden rechtsherstel aansluit bij het oordeel van de Hoge Raad dat een forfaitair stelsel de werkelijkheid moet trachten te benaderen. Voor belastingplichtigen met hoofdzakelijk spaargeld lijkt dat te zijn gelukt. De spreiding in het rendement op spaargeld is beperkt en het forfait voor spaargeld is voor de jaren 2017-2022 vrijwel nihil. Het staat belastingplichtigen met een lager rendement dan het forfaitair bepaalde vrij om bezwaar te maken. De staatssecretaris is van mening dat met de nieuwe wettelijke regeling naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het Kerstarrest. De Belastingdienst zal bezwaarschriften, waarin gevraagd wordt om een ander rechtsherstel dan uit de wet Rechtsherstel box 3 volgt, afwijzen.

Het is onwenselijk dat belastingplichtigen tegen iedere belastingaanslag bezwaar maken om te voorkomen dat zij geen recht hebben op compensatie wanneer achteraf blijkt dat er te veel belasting is betaald. Naar aanleiding van een motie doet de staatssecretaris onderzoek naar de werking en mogelijkheden tot verbetering van de massaalbezwaarprocedure. Dit voorjaar zal de staatssecretaris de Tweede Kamer informeren over de voortgang van dit onderzoek.

Verder wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor verdere verfijning van het bestaande forfaitaire stelsel op kortere termijn. De staatssecretaris zal de uitkomsten van dat onderzoek vóór 1 mei 2023 naar de Tweede Kamer sturen.

In een aantal procedures is beslist dat het Besluit rechtsherstel box 3 de betreffende belastingplichtige onvoldoende rechtsherstel biedt. Tegen die beslissingen is of wordt cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Initiatiefwetsvoorstel nultarief voor voedingsmiddelen

Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel ingediend om op voedingsmiddelen het nultarief van de omzetbelasting toe te passen. De initiatiefnemers willen hiermee de prijzen van alle voedingsmiddelen verlagen. De maatregel zou moeten gelden voor de duur van twaalf maanden vanaf de inwerkingtreding van de wet. De levering van levensmiddelen door de horeca is in het wetsvoorstel uitgezonderd van de toepassing van het nultarief.

Voor de BES-eilanden wordt een verlaging van de algemene bestedingsbelasting naar 0% voorgesteld.


Lees meer  
 

Verkoop verhuurde winkelcentrum is overgang algemeenheid van goederen

De overgang van een algemeenheid van goederen is een transactie die niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. Er is sprake van een algemeenheid van goederen wanneer de met de overgedragen zaken een zelfstandige economische activiteit kan worden uitgeoefend. Dat kan een gehele onderneming zijn, maar ook een deel van een onderneming, mits dat zelfstandig te exploiteren is.

Het Hof van Justitie EU heeft onlangs geoordeeld dat de verkoop van een winkelcentrum met huurcontracten de overdracht van een algemeenheid van goederen vormt. Dat betekent dat bij een dergelijke transactie geen omzetbelasting in rekening wordt gebracht. Het arrest heeft betrekking op de verkoop door de projectontwikkelaar, die het winkelcentrum heeft ontwikkeld en heeft verhuurd, met als doel de verkoop van het geheel.

Dit arrest van het Hof van Justitie EU staat haaks op een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden uit 2018. De Hoge Raad heeft in 2020 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak ongegrond verklaard zonder nadere motivering. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de overdracht van een verhuurd kantoorgebouw door een projectontwikkelaar de verkoop van voorraad betrof. Volgens het hof kon daarmee niet zelfstandig een onderneming gedreven worden. De projectontwikkelaar had volgens het hof het pand niet binnen zijn onderneming gebruikt en had het niet ontwikkeld met het oog op de eigen exploitatie.

Het Hof van Justitie EU legt in het arrest uit dat aan de overgang van een algemeenheid van goederen niet de voorwaarde hoeft te worden gesteld dat degene op wie de goederen overgaan in de plaats treedt van de overdrager. Voortzetting van de onderneming door de overnemer is een gevolg van het feit dat geen levering wordt geacht te hebben plaatsgevonden. 

Het is niet nodig dat alle materiële en immateriële vermogensbestanddelen waaruit een gedeelte van een onderneming bestaat zijn overgedragen aan de verkrijger. De overgedragen bestanddelen moeten voldoende zijn om een autonome economische activiteit uit te oefenen.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Aftrekbeperking rente

Een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting heeft in beginsel keuzevrijheid bij de wijze van financiering van een vennootschap waarin hij deelneemt. De Wet op de vennootschapsbelasting bevat een bepaling die de aftrek van rente verhindert van schulden die zijn aangegaan bij verbonden lichamen voor een kapitaalstorting of de verwerving van een belang in een verbonden lichaam. Aftrek van rente is wel mogelijk als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Dit aftrekverbod is een inbreuk op de keuzevrijheid van de belastingplichtige en moet daarom beperkt worden uitgelegd.

Volgens de Hoge Raad liggen in beginsel aan een schuld zakelijke overwegingen ten grondslag als de schuld is aangegaan bij een verbonden lichaam dat reële financieringsactiviteiten uitvoert en dat niet louter als doorgeefluik van geld fungeert. Het verbonden lichaam dient binnen het concern een financiële spilfunctie te vervullen. Niet van belang is dat het verbonden lichaam de voor de schuld aangewende middelen heeft verkregen van een ander lichaam uit het concern. Als het verbonden lichaam een financiële spilfunctie vervult, hoeft voor een succesvol beroep op de tegenbewijsregeling geen verband te worden gelegd tussen de actiefzijde en de passiefzijde van de balans van het verbonden lichaam. Het is aan de inspecteur om te bewijzen dat het verbonden lichaam bij het verstrekken van de lening louter als doorgeefluik van geld fungeert.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Het hof is niet ingegaan op de stelling van de belanghebbende dat de schuld was aangegaan bij een verbonden lichaam dat binnen het concern een financiële spilfunctie vervult. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Voor het geval dat na verwijzing komt vast te staan dat de aftrek van rente niet is uitgesloten door het geleverde tegenbewijs, is daarmee uitgesloten dat ter zake van deze geldlening is voldaan aan het motiefvereiste voor de toepassing van het leerstuk van wetsontduiking. Dit betekent dat de aftrek van rente dan niet alsnog kan worden geweigerd omdat de inspecteur zich op dit leerstuk beroept.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Concurrentiebeding niet overtreden door dienstverband bij buitenlandse werkgever

Het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst verbood de werknemer om binnen twaalf maanden na het einde van zijn dienstverband in Nederland in dienst te treden van een concurrent van zijn werkgever. De vraag in een procedure was of de werknemer het concurrentiebeding heeft overtreden door in dienst te treden van een concurrent, die in België is gevestigd.

De kantonrechter heeft bij de uitleg van het concurrentiebeding de zogenaamde Haviltex-maatstaf toegepast. Dat betekent dat niet alleen naar de tekst van de bepaling moet worden gekeken. Mede bepalend is wat partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van elkaar mochten verwachten. Bij de vraag wat partijen van elkaar mochten verwachten zijn de maatschappelijke positie en rechtskennis van partijen en de totstandkoming van de bepaling van belang.

Het concurrentiebeding is door de werkgever opgesteld. Daarover is niet onderhandeld. Over de inhoud en strekking van het concurrentiebeding is niet gesproken. Een puur grammaticale uitleg van het beding brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat het de werknemer niet is toegestaan om in dienst te treden van een concurrerende vennootschap die in Nederland is gevestigd. Dat het de expliciete bedoeling van de werkgever is geweest om te voorkomen dat de werknemer voor een concurrent de Nederlandse markt zou bedienen, blijkt niet uit de tekst van het concurrentiebeding. Ter zitting heeft de werkgever verklaard dat hij wilde verhinderen dat de werknemer na zijn vertrek Nederlandse klanten van de werkgever zou werven. De kantonrechter merkt op dat een relatiebeding bij uitstek is bedoeld om een klantenbestand te beschermen. Tussen partijen is geen relatiebeding overeengekomen. De omstandigheid dat de werknemer af en toe vanuit zijn huis in Nederland werkzaamheden verricht voor zijn nieuwe werkgever houdt geen overtreding van het concurrentiebeding in.

De werknemer heeft volgens de kantonrechter door zijn indiensttreding bij een Belgische concurrent de grenzen van het concurrentiebeding opgezocht, maar niet overschreden. De kantonrechter heeft de vordering van de werkgever afgewezen.


Lees meer  
 

Overdrachtsbelasting

 

Besluit startersvrijstelling en laag tarief overdrachtsbelasting gewijzigd

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over de toepassing van de startersvrijstelling en het 2%-tarief in de overdrachtsbelasting geactualiseerd. Het besluit bevat twee nieuwe goedkeuringen.

De eerste goedkeuring betreft de situatie waarin van een woning eerst de economische eigendom wordt verkregen en later de juridische eigendom. Onder voorwaarden geldt dan de startersvrijstelling of het 2%-tarief. Voor de goedkeuring gelden de volgende voorwaarden.

  1. De verkrijging van de economische eigendom door de koper vindt plaats gelijktijdig met of na het sluiten van de overeenkomst tot juridische eigendomsoverdracht.
  2. Er bestaat een directe samenhang tussen de juridische en de economische eigendomsverkrijging door en van dezelfde persoon of personen.
  3. Van beide eigendomsverkrijgingen wordt afzonderlijk aangifte gedaan.
  4. Aan alle overige wettelijke vereisten voor toepassing van het verlaagde tarief of de startersvrijstelling is voldaan.

De tweede goedkeuring betreft de situatie waarin twee echtgenoten of samenwoners samen een woning verkrijgen, terwijl een van hen door verblijf in een verpleeghuis niet in de woning kan gaan wonen. Het 2%-tarief is dan onder voorwaarden toch van toepassing op de verkrijging van de gehele woning. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden.

  1. De verkrijger die niet in de woning gaat wonen heeft op het moment van de verkrijging recht op blijvende zorg als bedoeld in de Regeling langdurige zorg.
  2. Bij het verzoek om toepassing van de goedkeuring wordt een afschrift van het indicatiebesluit overgelegd.
  3. Aan alle overige wettelijke vereisten voor toepassing van het verlaagde tarief is voldaan.

Deze goedkeuringen kunnen met een beroep op de hardheidsclausule worden toegepast op verkrijgingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 3 maart 2023. Het gewijzigde besluit is op 4 maart 2023 in werking getreden.


Lees meer  
 

Successiewet

 

Wijziging huwelijksgoederenregime kort voor overlijden

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (A-G) heeft conclusie genomen over een wijziging van het huwelijksgoederenregime kort voor overlijden van een van de echtgenoten, de erflater. De andere echtgenoot was de enige erfgenaam van de erflater. Bij deze wijziging veranderde de gerechtigdheid in het gemeenschappelijke vermogen van 50-50 naar 90-10 in het voordeel van de erfgenaam. De erflater was op het moment van het aangaan van de huwelijksvoorwaarden ernstig ziek. De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag erfbelasting uitgegaan van een verkrijging door de erfgenaam van 50% van het gemeenschappelijke vermogen. Volgens de inspecteur hield de wijziging van de gerechtigdheid in de huwelijksgemeenschap een schenking in die binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater is gedaan. Een dergelijke schenking wordt geacht krachtens erfrecht door overlijden te zijn verkregen.

Hof Amsterdam was van oordeel dat geen sprake was van een schenking, maar heeft het beroep van de inspecteur op strijd met doel en strekking van de wet gehonoreerd. Volgens het hof zouden doel en strekking van de wet worden miskend als het aangaan van huwelijksvoorwaarden in deze situatie niet op één lijn zou worden gesteld met een schenking. Het vermijden van de heffing van erfbelasting is volgens het hof het doorslaggevende motief voor het aangaan van de huwelijksvoorwaarden.

De A-G is van mening dat het hof op begrijpelijke wijze tot het oordeel kon komen dat de wijziging van de huwelijksvoorwaarden heeft plaatsgevonden in het zicht van overlijden van de erflater. Ten tijde van het aangaan daarvan was voorzienbaar dat de erfgenaam de erflater binnen afzienbare tijd zou gaan overleven. Daarmee is het ontgaan van erfbelasting als motief gegeven. De erfgenaam heeft in het beroep in cassatie geen reële, zakelijke motieven aangevoerd die - anders dan het fiscale motief - doorslaggevend zouden kunnen worden geacht voor de wijziging van de huwelijksvoorwaarden.

De overweging van het hof dat sprake is van een bevoordeling van de erfgenaam binnen 180 dagen voor het overlijden van de erflater, die op één lijn moet worden gesteld met een schenking, is volgens de A-G in principe juist. Het aanvaarden van de beoogde fiscale gevolgen van de wijziging van huwelijksvoorwaarden zou de weg openen naar een herhaalbaar en willekeurig ontgaan van erfbelasting. Dat acht de A-G in strijd met doel en strekking van de Successiewet.

Volgens de A-G moet bij toepassing van het leerstuk van wetsontduiking het aangaan van de huwelijksvoorwaarden worden genegeerd. Het gevolg daarvan is een erfrechtelijke verkrijging van 50% van de oorspronkelijke huwelijksgemeenschap. Het beroep van de erfgenaam is naar de mening van de A-G ongegrond. Dat geldt ook voor het incidentele beroep van de staatssecretaris van Financiën dat door de wijziging van de huwelijksvoorwaarden sprake is van een schenking.


Lees meer  
 

Internationaal

 

Heffingsrecht pensioen onder belastingverdrag met België

Hof Den Bosch heeft in een procedure uitspraak gedaan betreffende de heffingsbevoegdheid over pensioeninkomsten onder het belastingverdrag met België. De hoofdregel is dat heffingsrecht over pensioenen is toegewezen aan de woonstaat van de pensioengerechtigde. Er geldt een uitzondering op de hoofdregel voor pensioenen die in de bronstaat in aanmerking zijn gekomen voor belastingaftrek en die in de woonstaat niet (volledig) tegen het reguliere belastingtarief worden belast. In die gevallen mag ook de bronstaat belasting heffen over de pensioenuitkeringen. Het belastingverdrag beperkt deze uitzondering tot gevallen waarin het totale brutobedrag van de inkomstenbestanddelen, die op grond van de uitzondering in de bronstaat belastbaar zouden zijn, meer dan € 25.000 bedraagt.

Het uit Nederland afkomstige pensioen is voor 57/280e deel in België tegen het reguliere (progressieve) tarief personenbelasting belast. Voor 223/280e deel van het pensioen is dat niet gebeurd. Dat deel is door de Belgische fiscale autoriteiten als een lijfrente aangemerkt, omdat het vóór 2004 is opgebouwd. Er is 30% personenbelasting geheven over 3% van het pensioenkapitaal. In de jaren 2014 tot en met 2016 is steeds ongeveer € 24.000 aan uit Nederland afkomstige pensioenen niet progressief belast in België.

De Belastingdienst is van mening dat het pensioen volledig belastbaar is in Nederland omdat de totale bruto pensioenuitkeringen in al deze jaren hoger waren dan € 25.000. De pensioengerechtigde bestreed dat standpunt. Naar zijn mening wordt het heffingsrecht over pensioen aan Nederland als bronstaat toegewezen als de in België niet progressief belaste uitkeringen de grens van € 25.000 overschrijden. De tekst van het betreffende artikel in het verdrag is onduidelijk. In een overeenkomst uit 2018 hebben de bevoegde autoriteiten van Nederland en België overeenstemming bereikt over de toepassing van het pensioenartikel van het verdrag op uit Nederland afkomstige aanvullende pensioenen van inwoners van België.

Volgens Hof Den Bosch moet het verdrag worden uitgelegd met toepassing van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht uit 1969. Volgens dat verdrag kan een beroep worden gedaan op aanvullende middelen van uitlegging. Het Hof is van oordeel dat aan aanvullende middelen van uitlegging die ná de sluiting van een belastingverdrag worden gepubliceerd een beperkt belang moet worden toegekend. Om die reden laat het hof de overeenkomst uit 2018 buiten beschouwing.

Uit de toelichting op het verdrag kan niet worden afgeleid dat de door de pensioengerechtigde bepleite uitleg niet zou stroken met de bedoeling van het verdrag. Ook zijn daarin geen aanknopingspunten te vinden voor de door de inspecteur bepleite uitleg. Het hof hanteert daarom het uitgangspunt van het verdrag dat pensioenen ter heffing zijn toegewezen aan de woonstaat. Dat betekent dat het heffingsrecht over het pensioen exclusief is toegewezen aan België.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Rechtsbijstand niet beroepsmatig verleend

Om voor een proceskostenvergoeding in aanmerking te komen dient sprake te zijn van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens vaste rechtspraak is sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening.

De Belastingdienst betwistte in een procedure dat sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het kantoor, waarvoor de gemachtigde optrad, verleent alleen bijstand aan entiteiten die aan de gemachtigde gelieerd zijn. Het kantoor verleent geen juridische bijstand aan anderen. De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij geen juridische opleiding heeft genoten behoudens een niet afgemaakte LOI-opleiding. Bij het kantoor werken geen andere personen dan hijzelf. De gemachtigde verklaarde incidenteel in WOZ-zaken op te treden op basis van no cure, no pay. Omzetbedragen van de door hem verrichte dienstverlening heeft de gemachtigde niet gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het verlenen van beroepsmatige bijstand niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft daarom het verzoek om vergoeding van proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand afgewezen.

In hoger beroep heeft Hof Amsterdam het oordeel van de rechtbank bevestigd. Het hof merkt daarbij op dat aan rechtsbijstandsverleners in belastingzaken geen opleidingseisen worden gesteld. Het ontbreken van enige juridische scholing is in belastingzaken geen reden om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand te weigeren. Het hof onderschrijft het oordeel dat de gemachtigde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dient te worden aangemerkt als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Het had op zijn weg gelegen om in hoger beroep alsnog inzichtelijk te maken dat hij wel degelijk beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Dat heeft hij volgens het hof niet gedaan.


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.