Ondernemingswinst
Evaluatie fiscale maatregelen zeevaart
Nederland kent drie fiscale regelingen die betrekking hebben op de zeevaart. Het gaat om de tonnageregeling, de afdrachtvermindering zeevaart en de willekeurige afschrijving op zeeschepen. Deze drie regelingen zijn onlangs geëvalueerd. De evaluatie betreft de periode van 2014 tot en met 2019. Bij de evaluatie zijn de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de regelingen onderzocht. Het definitieve evaluatierapport is aan de Tweede Kamer aangeboden.
De tonnageregeling en de afdrachtvermindering zeevaart zijn volgens de evaluatie doeltreffend en doelmatig. De doelmatigheid kan echter niet statistisch worden aangetoond. De regeling willekeurige afschrijving wordt nauwelijks gebruikt en is derhalve niet doeltreffend. Dat was ook de uitkomst van de vorige evaluatie.
De onderzoekers doen een aantal aanbevelingen. Een daarvan is het behouden van het niveau van steun van de tonnageregeling en afdrachtvermindering om te voorkomen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse zeevaart verslechtert.
De fiscale regelingen zijn gericht op de vervoersactiviteiten van reders en sluiten niet langer aan bij de activiteiten van de Nederlandse zeevaartsector. Het advies is om te onderzoeken wat de effecten zijn van het laten aansluiten van de tonnageregeling en de afdrachtvermindering bij de gewijzigde activiteiten van de maritieme sector.
De voorwaarde voor toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart dat het schip onder de Nederlandse vlag vaart, kan vervangen worden door de eis van een EU/EER vlag. De gevolgen daarvan voor de Nederlandse werkgelegenheid en de aantrekkelijkheid van Nederlandse zeevarenden voor reders zijn op dit moment niet inzichtelijk. De onderzoekers adviseren om deze gevolgen inzichtelijk te maken.
In reactie op het rapport geeft de minister van I en W aan dat er op dit moment geen plannen zijn om de regelingen aan te passen. De minister en de staatssecretaris van Financiën gaan met de sector in gesprek om te kijken wat er op de langere termijn nodig is om de aantrekkelijkheid van Nederland en de Nederlandse vlag voor de zeevaartsector te behouden. Dat kan verder reiken dan het huidige fiscale instrumentarium. De vraag is of de willekeurige afschrijving op zeeschepen blijft bestaan.
Inkomstenbelasting
Bewijs specifieke zorgkosten
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrek in mindering worden gebracht op het belastbare inkomen. De Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van de uitgaven die als specifieke zorgkosten zijn aan te merken. De belastingplichtige dient aannemelijk te maken dat hij de uitgaven heeft gedaan en dat hij voldoet aan de voorwaarden voor aftrek. De inspecteur mag voor ieder jaar informatie opvragen bij de belastingplichtige. Voor ieder jaar afzonderlijk wordt beoordeeld of recht bestaat op de geclaimde aftrek. Dat geldt ook voor een belastingplichtige die chronisch ziek is en daardoor te maken heeft met steeds terugkerende kosten.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de belastingplichtige in eerdere jaren de door hem geclaimde aftrek met stukken heeft onderbouwd, slaagt niet. Omdat ieder jaar op zichzelf staat, moeten voor elk jaar de opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten aannemelijk worden gemaakt, tenzij de inspecteur een andersluidende toezegging heeft gedaan.
Nieuw stelsel box 3 komt niet eerder dan in 2026
De voorgenomen wijziging van het stelsel van belastingheffing in box 3 over het werkelijke rendement in box 3 is uitgesteld naar 2026. Dat betekent dat de overbruggingswetgeving volgens de spaarvariant een jaar langer blijft bestaan. Volgens het coalitieakkoord zou de stelselwijziging in 2025 worden ingevoerd. Door het arrest van de Hoge Raad van december 2021 en de daarmee samenhangende regeling voor het rechtsherstel en overbruggingswetgeving is die datum niet meer haalbaar.
In de overbruggingswetgeving wordt uitgegaan van de werkelijke verdeling van vermogen over spaargeld en beleggingen. Deze wetgeving maakt deel uit van het pakket Belastingplan 2023, dat op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Het kabinet maakt dan ook de besluitvorming over rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers bekend.
Omzetbelasting
Zonder vergoeding geen levering
Ondernemers hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die door andere ondernemers in rekening is gebracht. Het recht op aftrek is beperkt tot de omzetbelasting op de levering van goederen en diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties. Bij gemengd gebruik van de afgenomen goederen en diensten vindt de aftrek plaats naar rato van het gebruik voor belaste prestaties.
Een gemeente claimde in bezwaar tegen de voldoening van omzetbelasting op aangifte een teruggaaf van omzetbelasting. De teruggaaf heeft betrekking op omzetbelasting die ter zake van de bouw van een school aan de gemeente in rekening is gebracht. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Hof Den Haag heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van hof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar hof Amsterdam voor verdere behandeling.
Volgens de inspecteur heeft de gemeente voor de overdracht van de school in wezen geen vergoeding bedongen. Hof Amsterdam volgt de inspecteur in dat betoog. De gemeente is met een woningcorporatie een exploitatiemodel voor de school overeengekomen. Dat model gaat ervan uit dat de corporatie de school koopt en de school gedurende 30 jaar zal onderhouden. Volgens het hof vormt het door de corporatie geïnvesteerde bedrag in wezen een rentedragende lening van de corporatie aan de gemeente, met een looptijd van 30 jaar. Na 30 jaar koopt de gemeente de school terug voor een bedrag gelijk aan het door de corporatie geïnvesteerde bedrag. Het door de corporatie aan de gemeente geleende bedrag wordt op dat moment ineens en volledig afgelost. De economische activiteiten van de corporatie beperken zich tot het gedurende 30 jaar verrichten van de vereiste onderhoudswerkzaamheden aan de school.
Omdat de levering van de school niet heeft plaats gevonden onder bezwarende titel, is geen sprake van een economische activiteit of van een belastbare handeling. In dat geval bestaat geen recht op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting.
Vennootschapsbelasting
Prejudiciële vragen over renteaftrekbeperking
De Wet Vpb omvat een renteaftrekbeperking. Deze bepaling houdt in dat de rente van schulden, die zijn aangegaan bij een verbonden lichaam voor de verwerving van een belang in een andere vennootschap, beperkt of niet aftrekbaar is. De wet kent een tegenbewijsregeling, waardoor de aftrek van de rentelasten in een aantal situaties wel mogelijk is. Aftrek van rente is mogelijk als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het aangaan van de schuld en de verwerving van het belang op zakelijke gronden berusten. Aftrek is eveneens mogelijk als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat bij de ontvanger van de rente belasting naar de winst of het inkomen wordt geheven, die naar Nederlandse maatstaven redelijk is. Dat is het geval als ten minste 10% belasting wordt geheven over een naar Nederlandse maatstaven bepaalde belastbare winst.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure geoordeeld dat de renteaftrekbeperking van de Wet Vpb niet in strijd is met de in het Verdrag betreffende de Werking van de EU neergelegde vrijheden. Uitgaande van de veronderstelling dat de renteaftrekbeperking wel een belemmering van die vrijheden inhoudt, heeft het hof geoordeeld dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. De renteaftrekbeperking heeft als doel te voorkomen dat de Nederlandse belastinggrondslag wordt uitgehold door op de winst rentelasten in mindering te brengen, terwijl de rentebaten niet worden belast. Volgens het hof gaat de regeling niet verder dan noodzakelijk is vanwege de in de wet opgenomen tegenbewijsregeling. Het hof kwam tot dit oordeel in een procedure over een schuld die verband houdt met een externe acquisitie.
In cassatie heeft de Hoge Raad besloten prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen. De Hoge Raad heeft de volgende vragen voorgelegd.
- Is de renteaftrekbeperking in strijd met een of meer artikelen van het VWEU als het gaat om een schuld aan een met de belastingplichtige verbonden lichaam en die schuld verband houdt met de verwerving van een belang in een vennootschap die een verbonden lichaam is of wordt, ongeacht of de schuld tegen marktconforme voorwaarden is aangegaan?
- Zo nee, is de renteaftrekbeperking dan in strijd met het VWEU als de aftrek volledig wordt geweigerd, ook voor zover die rente niet hoger is dan zou zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen?
- Maakt het verschil of de verwerving van het belang betrekking heeft op een lichaam dat al een met de belastingplichtige verbonden lichaam was of dat het lichaam pas na deze verwerving een met de belastingplichtige verbonden lichaam wordt?
Internationaal
Loon na emigratie in Nederland belast
Buitenlandse belastingplichtigen zijn beperkt belastingplichtig in Nederland. In de heffing van inkomstenbelasting van iemand, die niet in Nederland woont, wordt betrokken het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Daarbij wordt een gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking voor een werkgever, die inhoudingsplichtige is voor de Nederlandse loonbelasting, geacht geheel in Nederland te zijn vervuld.
In een procedure voor Hof Amsterdam bestreed de belanghebbende dat hij na zijn emigratie op 15 maart 2015 nog belastingplichtig was in Nederland. De belanghebbende was in 2015 in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever en ontving over het gehele jaar loon, ondanks dat hij was vrijgesteld van werkzaamheden.
Volgens het hof heeft de belanghebbende in de periode van 15 maart 2015 tot en met 31 december 2015 loon ontvangen, dat door hem als buitenlands belastingplichtige is genoten ter zake van het verrichten of het verricht hebben van arbeid in dienstbetrekking in Nederland. Het feit dat hij na 15 maart geen daadwerkelijke arbeid in Nederland heeft verricht, heeft niet tot gevolg dat de inkomsten uit de dienstbetrekking niet in Nederland belastbaar zijn.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad wordt loon genoten ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid als het de beloning vormt voor een door de werknemer aanvaarde verplichting om in Nederland arbeid te verrichten. Dat geldt ook als de werkgever geen gebruik maakt van zijn recht op de arbeidsprestatie van de werknemer, maar het loon wel betaalt.
Overige heffingen
Parkeren bij laadpaal
Volgens de Gemeentewet kunnen gemeenten een parkeerbelasting heffen. In deze wet wordt onder parkeren verstaan het doen of laten staan van een voertuig op voor het openbaar verkeer toegankelijke terreinen of weggedeelten, waarop dit niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Een bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven.
De vraag in een procedure is of parkeerbelasting verschuldigd is wanneer een auto is aangesloten op de laadpaal bij een parkeerplaats, maar de accu niet of niet meer wordt opgeladen. De bestuurder voerde aan dat hij door niet op te laden zijn auto had geparkeerd op een plaats waar dit ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is. Dat zou betekenen dat geen parkeerbelasting van hem mag worden nageheven. Hof Den Haag heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dat terecht. De omstandigheid dat de accu van een elektrische auto niet (meer) wordt opgeladen, dwingt niet tot de conclusie dat de auto daar met een ander doel dan het opladen van de accu geparkeerd stond. De heffingsambtenaar hoeft in een dergelijk geval geen onderzoek te doen naar het doel waarvoor de auto is geparkeerd.
Autobelastingen
Bpm op basis lagere uitstoot dan volgens typegoedkeuring
De Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) is een belasting op de registratie van motorvoertuigen op het Nederlands grondgebied. De bpm is een binnenlandse belasting, die moet voldoen aan Europese regels. Het is op grond van deze regels niet toegestaan dat ingevoerde producten zwaarder worden belast dan binnenlandse producten.
De bpm wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot van het voertuig. Dat is niet de individueel gemeten uitstoot van het betreffende voertuig. Sinds 1 september 2017 gebeurt de meting van de uitstoot op basis van een nieuwe test. De CO2-uitstoot wordt daarbij gemeten onder verschillende rijomstandigheden. De uitkomst van deze test wordt voor de heffing van bpm teruggerekend naar een uitstoot volgens de oude testmethode. De berekende uitkomst kan voor hetzelfde voertuig hoger uitvallen dan de uitkomst bij gebruik van de oude methode.
In een procedure over de hoogte van de bpm bij de invoer van een gebruikte auto was de hoogte van de uitstoot in geschil. De bpm was berekend aan de hand van de in de typegoedkeuring vermelde CO2-uitstoot van 176 g/km. Deze uitstoot betrof een teruggerekende uitstoot op basis van de nieuwe testmethode. De rechtbank vond aannemelijk dat op de Nederlandse markt voor tweedehands voertuigen gelijksoortige voertuigen worden aangeboden, waarvan de bpm is berekend op basis van de CO2-uitstoot volgens de oude testmethode. Dit betekent dat bij de invoer van de auto meer belasting is geheven dan van gelijksoortige auto’s.
De rechtbank heeft hierbij als uitgangspunt genomen dat met het type van de auto wordt gedoeld op de typegoedkeuring, waaronder de fabrikant de auto heeft geproduceerd en dat hiermee vaststaat welke brandstof de auto verbruikt, het aantal cilinders van de auto en over welke transmissie, aandrijving, motorinhoud, wielbasis en vermogen de auto beschikt. Weliswaar was het typegoedkeuringsnummer inmiddels gewijzigd, maar volgens de rechtbank heeft dat niet tot gevolg dat niet langer sprake is van gelijksoortige producten.
De rechtbank is van oordeel dat de belanghebbende te veel bpm op aangifte heeft voldaan. De bpm dient te worden gebaseerd op een CO2-uitstoot van 143 g/km.
Formeel recht
Einde redelijke termijn behandeling
De behandeling van een procedure in belastingzaken dient binnen een redelijke termijn te zijn afgehandeld. Wordt de redelijke termijn overschreden, dan heeft de belastingplichtige recht op vergoeding van immateriële schade. Die schade is gelegen in de spanning en frustratie die de belastingplichtige ondervindt door het geschil over de belastingheffing tussen hem en de inspecteur. Aan die spanning en frustratie komt een einde na een uitspraak waarmee het geschil is beslecht.
Volgens de Hoge Raad loopt de periode waarover een vergoeding van immateriële schade wordt berekend niet door als de rechter na de uitspraak moet beslissen op een verzoek tot vergoeding van immateriële schade. Het wachten op die afzonderlijke uitspraak levert geen extra spanning en frustratie op. De Hoge Raad ziet geen reden om anders te oordelen ten aanzien van andere verzoeken die niet de hoofdzaak betreffen, zoals verzoeken om vergoeding van proceskosten. Dit geldt ook als het geschil inzake de belasting niet is beëindigd door een uitspraak van de rechter maar door de kennisgeving van een beslissing van de inspecteur.
De Hoge Raad heeft een andersluidende uitspraak van Hof Amsterdam vernietigd. Volgens het hof eindigt de procedure pas als over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist. Bij de uitspraak op bezwaar was de inspecteur aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet gekomen. De procedure bij de rechtbank en in hoger beroep bij het hof betrof uitsluitend de vergoeding voor immateriële schade.
Reactie plaatsen
Reacties